Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1806
1806 Draag het kruis geduldig en berustend
11 februari 1941: Boek 27
Er ontsluiten zich onbegrensde mogelijkheden voor de mens, als hij bereid is zich in overeenstemming met de wil van God te vormen, wanneer hij dus bewust aan zijn ziel werkt. Vanaf het moment dat hij inziet dat zijn aardse doel de opwaartse ontwikkeling van zijn ziel is, is zijn gang over de aarde een eindeloze reeks van gelegenheden, waar hij door zelfoverwinning en actieve naastenliefde deze geestelijke rijpheid verwerven kan.
En zodoende zal zijn aardse leven vanaf dat ogenblik beproevingen met zich meebrengen, die hij moet doorstaan. Het zal ook niet zonder strijd aan hem voorbijgaan, want juist door de strijd zal zijn wil gestaald worden en zal zijn kracht toenemen. Zodoende zal het leven veeleer uit tegenstand en gebreken lijken te bestaan, dan dat hij zich aan een onbezorgde levensvreugde over zou kunnen geven. Dit zijn de eerste moeilijkheden, waartegen zijn levensscheepje niet te pletter mag slaan. Hij moet het met vaste hand en in gelovig vertrouwen in God om alle klippen heen leiden. Pas dan doorstaat hij de proef en benut hij de mogelijkheden voor een geestelijke opwaartse ontwikkeling.
Jezus Christus heeft dit de mensen Zelf als opdracht gegeven met de woorden: “Wie Mij na wil volgen, die moet gewillig zijn kruis op zich nemen”. Hij zegt niet dat Hij hem zijn kruis af wil nemen, dat Hij hen wil ontlasten. Hij verkondigt hen integendeel dat het navolgen van Jezus erin bestaat het kruis te dragen, dat Hij de mensen oplegt.
Het onnoemelijke leed, dat Jezus Christus op Zich nam, was de boetedoening voor de grote zondenschuld van de mensheid. Hij droeg Zijn kruis zonder morren en klagen. Wat Hij voor de mensheid geduldig verdroeg, loste in zekere zin hun schuld in. Wie Jezus na wil volgen, moet dus eveneens voor de zondige mensheid boeten. Dat wil zeggen leed dragen, dat de mensheid door de zonde op zich geladen heeft. De liefde voor de medemensen moet de mensheid er nu toe bewegen om voor hun zonde leed te dragen. Dat wil zeggen door leed de zondenschuld te verminderen en daardoor verlossend bezig te zijn op aarde.
En de liefhebbende mens zal daar ook steeds toe bereid zijn, want zijn ziel kent de onderdrukte toestand van degenen, die in een grote zondenschuld verstrikt geraakt zijn en hij zou hen graag helpen. En daarom zal elk in de liefde staand mens zich niet tegen de goddelijke wil verzetten, als deze hem een kruis oplegt en zijn aardse leven nu niet meer in stille vrede verstrijkt. Hij weet dat een bestaan zonder strijd niet geschikt zou zijn voor de hogere ontwikkeling van de ziel en zodoende verzet hij zich niet, ofschoon het kruis hem ondraaglijk lijkt.
En daarom moet de mens de moed niet verliezen, als zijn leven schijnbaar zwaarder is dan dat van de medemensen. God legt de mens echter geen zwaarder lot op, dan deze kan dragen en het is de kracht uit God, die dit kruis gemakkelijker te dragen laat worden. Het is de krachttoevoer, waar de mens bewust om kan vragen, maar die juist ook gevraagd moet worden. Maar dan is elk nog zo zwaar lijkend kruis niet zo’n zware last meer als voorheen.
Maar het kruis van Christus op zich nemen, betekent zonder morren en tegenspraak zich in alles schikken, wat God de mensen laat overkomen. Want de minste weerstand heft het werkzaam zijn van de goddelijke kracht op en de mens moet zwaar strijden, zodat hij de overwinnaar blijft in de levensstrijd en op aarde al verlossend werkzaam kan zijn. Hij moet steeds alleen maar in alle leed, in het kruis dat hem opgelegd is, de liefde van God herkennen, die de mensen tot geestelijke volmaaktheid zou willen laten komen en de snelste en zekerste weg is om met alle geduld en berusting naar Gods wil het kruis op zich te nemen en de goddelijke Heer en Heiland na te volgen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling