Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1791
1791 Geestelijk keerpunt – Juiste instelling ten opzichte van God
28 januari 1941: Boek 27
De omwenteling, die zich zowel geestelijk alsook aards voltrekken zal, is zo enorm, dat van een keerpunt gesproken kan worden. De instelling van de gehele mensheid ten opzichte van God heeft veroorzaakt dat nu een goddelijk ingrijpen te verwachten is. Voor de mensen is het nu noodzakelijk dat ze een vrije beslissing nemen. Ze moeten in zo’n nood geraken, dat ze gedwongen zijn om een hoger Wezen om hulp te vragen, voor zover ze nog een beetje geloof in dit hoogste Wezen in zich dragen. En nu zal er beslist worden, wie nog zoveel geloof heeft, dat hij toevlucht neemt tot een hogere macht.
Het juiste standpunt ten opzichte van God is het enige dat doorslag geeft ten aanzien de gang over de aarde. En de mensheid verkeert nu in het grootste gevaar, omdat hun instelling ten opzichte van God hetzelfde betekent als een afwijzing. Alleen iets wat hen buitengewoon treft, kan hen de juiste instelling ten opzichte van Hem laten vinden. En het zal steeds als een keerpunt in het leven van het individu op te tekenen zijn, als hij geestelijk ontwaakt. Dat wil zeggen als hij in nauwer contact treedt met de eeuwige Godheid door een bewust nadenken over de eindeloosheid van haar Schepper of door het aanroepen van het hoogste goddelijk Wezen om hulp.
God wil dat uit eigen beweging de juiste verhouding met Hem tot stand gebracht wordt. Dat de mens zoekt en om inzicht worstelt. Dat hij probeert zijn Schepper te naderen. Waar echter de eigen aandrang ontbreekt, daar wil God de mensen te hulp komen, doordat Hij hen zo leidt, dat ze hulp nodig hebben en ze zich nu genoodzaakt zien om zich smekend om hulp tot Hem te wenden, zodat zodoende de verbinding van de mens met God tot stand gebracht wordt, ofschoon ook alleen maar als gevolg van een noodsituatie.
Maar steeds wordt het denken van de mens in andere banen geleid en dit is al een geestelijk keerpunt, want de mens verwijdert zich tot op zekere hoogte van aardse dingen en schenkt meer aandacht aan het ondoorgrondelijke. Hij piekert over de zin en het doel van het bestaan. Hij krijgt een andere opvatting over zijn leven en zweeft via zijn gedachten in het eeuwige rijk. En nu zal het weer doorslaggevend zijn in hoeverre aardse nood de mensen tot liefdadigheid onder elkaar aanspoort. Dienovereenkomstig zal het ook een geestelijke erkenning zijn, want aan degene die de mensen liefde bewijst, zal God ook Zijn liefde schenken en hem tot zich trekken.
En daarom moet aardse nood steeds een bepaalde verandering van het denken tot gevolg hebben, omdat deze aardse nood juist alleen maar door een werkzaam zijn in liefde opgeheven kan worden. En dit is het laatste middel dat God kan gebruiken om de mensheid tot liefde op te voeden om voor hen daardoor dus geestelijke vooruitgang mogelijk te maken.
Amen
Vertaald door Peter Schelling