Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1789

1789 Werkzaamheid van het individu

27 januari 1941: Boek 27

Het individu legt de aardse weg overeenkomstig zijn bestemming af. Dat wil zeggen dat het niet willekeurig de werkzaamheid of taak van een ander wezen kan vervullen, omdat juist deze taken van het wezen in de verschillende belichamingen ook verschillend zijn. Het is een orde in de schepping, die niet omver gestoten kan worden, dat elk individueel schepsel voor een werkzaamheid bestemd is, die weer bijdraagt aan de instandhouding van het totale scheppingswerk. Niets is zonder doel en zin, dus moet ook de taak van elk wezen met deze zin en dit doel overeenkomen.

Of ze als zodanig door de mensen herkend wordt, is soms wel twijfelachtig, want de mens bezit niet de kennis van de verbanden in de schepping, maar als hij God als een buitengewoon wijs schepsel erkent, mag hij niet door twijfel bevangen worden, want er kan niets van wat de wijste Schepper geschapen heeft, zonder doel in de schepping bestaan.

Elk individueel wezen is ervoor bestemd om een bepaalde tijd geïsoleerd zijn aardse weg te gaan om nu te rijpen door het vervullen van de hem opgelegde taak. In de opwaartse ontwikkeling van het wezen bestaat ook de mogelijkheid van de vereniging met andere, net zulke rijpe wezens, die nu weer een nieuw omhulsel krijgen om weer als individueel wezen de aarde te bewonen. En deze ontwikkeling gaat steeds zo door, tot uiteindelijk de uiterlijke vorm door talloze geestelijke wezens, die zich mochten verenigen, het menselijk vleselijke lichaam geworden is en nu staat het geheel voor de grootste en laatste opdracht op aarde om zich zo te ontwikkelen, dat het zonder enige uiterlijke vorm eens de aarde verlaten kan.

Weer moet nu het wezen, de mens, een werk verrichten, dat hem de rijpe toestand op kan leveren en deze werkzaamheid, die hem de uiteindelijke bevrijding kan brengen, is een werkzaam zijn in liefde. De mens moet wel ook zijn aardse taak vervullen, onafhankelijk van de geestelijke taak, om zich tot volmaaktheid te vormen. En ook de aardse werkzaamheid draagt weer aan de instandhouding bij van wat God geschapen heeft. Maar die aardse werkzaamheid is steeds alleen maar het middel tot het doel, want het eerste en belangrijkste doel van het aardse leven is de ontwikkeling van de ziel, die afzonderlijk van de aardse werkzaamheid uitgevoerd moet worden.

En dat vereist steeds de verbinding van het wezen met God, want zonder deze verbinding kan het wel alle aardse plichten vervullen, zoals dat bedoeld is, maar de ziel kan zich nooit volgens Gods wil ontwikkelen, want daarvoor is buitengewone kracht noodzakelijk, die het wezen weliswaar mateloos ter beschikking staat, maar aan God gevraagd moet worden, dus eerst moet de verbinding met Hem tot stand gebracht worden, wat het eerste en laatste doel van al het wezenlijke in de schepping is.

Want de toenmalige scheiding van God was de aanleiding voor het ontstaan van de scheppingswerken. Zodoende moet de vereniging met God het doel en de zin van al dat zijn, wat God liet ontstaan. De gang van het wezen op aarde moet uiteindelijk tot de vereniging met Hem leiden, voor zover het wezen in het laatste stadium als mens niet opnieuw misbruik maakt van zijn vrije wil en zich weer uit eigen beweging van God verwijdert.

Amen

Vertaald door Peter Schelling