Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1781
1781 Goddelijke genade – Het vragen hierom
20 januari 1941: Boek 27
Het belangrijkste moment in het aardse leven is het bewust worden van de eigen zwakte en de schenking van de goddelijke genade. De mens zal dit laatste nooit beseffen, zolang hij meent sterk te zijn. Pas het gevoel van zwakte stelt hem in staat tot de gebruikmaking van de goddelijke genade. Dat wil zeggen dat hij naar iets verlangt, wat het zwaktegevoel bij hem doet afnemen en hij herkent dan deze voor hem voelbare hulpverlening als genade. Als een geschenk, door God hem in liefde aangeboden. En dit besef is daarom zo belangrijk voor hem, omdat de mens nu, doordat hij om genade smeekt, ook bewust de verbinding met God tot stand brengt en dit zowel zijn geloof alsook zijn verlangen naar God bewijst, wat nu met zekerheid de opwaartse ontwikkeling van de ziel tot gevolg heeft.
Goddelijke genade is een hulpmiddel op de weg omhoog. Goddelijke genade is verder ook al de vervulling van het gebed. Ze is een bewijs van de liefde van God. En waar deze tot uiting komt, daar hoeft de mens niet te vrezen dat hij ooit door God verlaten wordt. Hij hoeft niet te vrezen voor een geestelijke ondergang. En hij hoeft ook aards niet bang te zijn, want de vraag om de goddelijke genade zal nooit onverhoord blijven en als de mens de goddelijke genade heeft, zal hij alles overwinnen. Want goddelijke genade is kracht, die God de mensen doet toekomen, zonder dat ze enige verdienste hebben.
De goddelijke genade wordt niet naar waardigheid uitgedeeld, maar alle mensen kunnen haar onbeperkt ontvangen. Ze moeten hier alleen maar naar verlangen en hier dus om vragen. Maar ongevraagd kan de genade niet uitgedeeld worden. God zal proberen de mensen opmerkzaam te maken of hen aan te sporen naar Zijn genade te verlangen, maar nooit zal Hij de mensen Zijn genade schenken, als ze geloven deze niet nodig te hebben.
Deze mensen zijn arrogant. Ze weten niet dat ze niets zijn als God dat wil, maar ze geloven alles in de wereld vanuit eigen kracht de baas te kunnen worden. God moet deze mensen Zijn kracht laten zien. Hij moet hen hulpeloos maken, opdat ze hem nu aanroepen om Zijn genade, want dan geeft Hij deze aan de mensen en pas dan begint de ziel van de mens te rijpen. Maar eerst was de tocht over de aarde zonder groot geestelijk succes, ofschoon de mens aards wel vreugde en lichamelijke bevrediging vond.
Alleen wat nuttig is voor de ziel heeft blijvende waarde, maar niet waar het lichaam naar verlangt en wat het krijgt. En als de mens voortdurend om genade smeekt, zal de aanvoer nooit opdrogen en in de goddelijke genade te leven, levert de ziel onnoemelijke zegen op en is daarom het eerste en belangrijkste wat ingezien moet worden. Want pas nu werkt de mens bewust aan zijn ziel als hij voortdurend om de goddelijke genade vraagt, opdat ze hem mateloos toe kan stromen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling