Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1772

1772 Leven in de eeuwigheid - Betrekkingen - Weerzien

10 januari 1941: Boek 27

De omgeving die een ziel die in het geloof in Jezus Christus uit het leven is heengegaan tot verblijfplaats heeft, is van onbeschrijflijke bekoorlijkheid. Het is een paradijs te noemen in vergelijking met het aardse dal. Het is een buitengewoon mooie streek, die toch ook weer aan aardse dreven doet denken, hoewel ze onvergelijkelijk gelukkig makend op de ziel inwerkt. Wat de ziel op aarde bijzonder bekoorlijk voorkwam, zal ze in de huidige omgeving zeker aantreffen, alleen veel mooier en volmaakter. De ziel kan in het hiernamaals hetzelfde leven leiden als op aarde, voor zover dit haar verlossing heeft opgeleverd. Zo gauw dus het aardse bestaan niet belemmerend was om geestelijk rijper te worden, kan ze in de geestelijke atmosfeer vertoeven en kan dus de haar gelukkig makende toestand bestaan uit de vreugden waarnaar ze op aarde hevig verlangde. Maar meestal begeren juist verder ontwikkelde zielen zo’n verblijf niet meer. Ze zijn al te zeer vervreemd van de wereld, omdat ze geestelijk zoekend waren. Dus zal de huidige omgeving van deze ziel het lichtrijk zijn en niet veel kinderen van de aarde dringen door in dit rijk, dat wil zeggen: het kan hun niet aanschouwelijk worden gemaakt.

Het zijn onvoorstelbare scheppingen vol van betoverend licht, die welke aardse scheppingswerken dan ook missen. De ziel wordt op waarachtig zorgzame wijze door de haar tegemoetkomende lichtwezens in het nieuwe vaderland geleid. Om haar heen is alles stralend licht en het geestelijke oog ziet de meest zonderlinge bouwwerken van gigantische schoonheid, steeds in overeenstemming met het gevoel tot nu toe, zodat dus de ziel gelukkig moet zijn omdat ze mag zien, horen en bezitten wat haar de grootste gelukzaligheden bereidt. En nooit zal ze alleen genieten van het geluk, maar steeds zullen die wezens met haar samen zijn die dezelfde gevoelens, dezelfde geestelijke rijpheid hebben en dezelfde taken moeten vervullen. Dit geestelijke overeenstemmen van het gevoelsleven van meerdere zielen verrukt de ziel uitermate. De geestelijk op gelijk niveau staande zielen sluiten zich dus innig aaneen en vormen zo weer een harmonieus geheel zonder een enkele wanklank of geestelijke strijd.

Het is echter maar zelden aan te nemen dat zo’n ziel veel van haar verwanten die tevoren stierven zal weerzien. Want zelden is bij allen hetzelfde geestelijke streven eigen geweest en dus zijn ook de omgevingen van deze zielen heel verschillend. En in overeenstemming met hun volheid van licht, houden ze zich ook op in de nabijheid van de aarde, dat wil zeggen: bij de hun geestelijk verwante zielen. Bij al deze zielen kunnen er zich dus ook aardse scheppingen rondom hen bevinden. Echter alleen die zielen zullen daarnaar verlangen, die nog aan de aarde en haar goederen hangen. Daarom zijn de beschrijvingen van zo’n geestelijk weerzien niet steeds als onjuist te beschouwen, alleen zou voor een strevende ziel die sfeer niet als doel moeten gelden.

Wat voor de mensen op aarde begrijpelijk is, is nu eenmaal ook nog zeer aards, zeer menselijk. Maar wat daar bovenuit gaat, is wederom voor de mensen niet zo begrijpelijk te maken. Deze sferen zijn zo overweldigend mooi en harmonieus, dat hun bewoners niet graag naar de aarde terugkeren en ook hun verwanten zelden naderbij komen, daar deze nabijheid voor hen een ongewone atmosfeer is die ze zo vlug mogelijk weer verlaten en ze zich naar hun eigenlijke vaderland keren dat hun zoveel heerlijks biedt en waar, door de aaneensluiting met geestelijk rijpe wezens, steeds stralender licht wordt verspreid, en dit dus onvoorstelbaar is voor de mensenkinderen die zelf nog veel meer aandacht aan de wereld schenken dan dat ze zouden kunnen doordringen in het zuiver geestelijke gebied.

Hoe het leven na de dood zich in de eeuwigheid afspeelt, is door geestelijk schouwen maar aan zeer weinigen over te brengen. Maar zoveel staat vast, dat maar zelden dezelfde betrekkingen in het hiernamaals worden aangeknoopt die op aarde hebben bestaan. Want in de zeldzaamste gevallen is een zelfde geestelijke instelling, dezelfde geestelijke rijpheid en een even vlijtig streven naar God aan te treffen bij de op aarde bij elkaar horende mensen. Bijgevolg zal ook in de eeuwigheid alleen de gelijke verhouding van geestelijke rijpheid de vereniging van de wezens tot gevolg hebben. Maar dit kunnen aards gezien geheel vreemde mensenzielen zijn die elkaar daar vinden om onuitsprekelijk gelukkig te zijn door uitoefening van werken van liefde die weer de nog onvolmaakte wezens op aarde en in het hiernamaals gelden.

Amen

Vertaald door Gerard F. Kotte