1751 Onvolmaaktheid – Vrije wil – Rechtvaardigheid

26 december 1940: Boek 27

In het aardse leven is alleen dat, wat aan de verlossing van de ziel bijdraagt, van belang. Het gebed om kracht daarvoor zal steeds verhoring vinden. De liefde van God probeert jullie mensen de nood van jullie ziel bekend te maken, doordat Hij het lichaam aardse nood en bezorgdheid laat voelen.

Maar diens lijden is minimaal in verhouding tot de kwellingen van een niet-verloste ziel en de kwellende toestand van de ziel wordt weer zelf gewild. Dat wil zeggen dat het wezen het zelf veroorzaakt heeft en het moet het ook zelf overwinnen. Dit kan geen enkel wezen voor de ander doen. Het kan hem alleen maar door de liefde behulpzaam zijn.

De mens wil niet begrijpen dat God niet de veroorzaker van de kwellingen en het leed is, maar het wezen zelf. En dat God ondanks Zijn zeer grote liefde niet willekeurig de toestand van lijden kan beëindigen, omdat er dan iets, wat niet vrij is, zou blijven bestaan. Dit iets zou niet gerechtvaardigd zijn om in de eeuwigheid in gelukzaligheid te leven.

Om in Gods nabijheid te mogen verblijven, moet het wezen volmaakt zijn en zijn vrije wil moet al het onvolmaakte overwonnen hebben. Maar die onvolmaaktheid was zijn eigen schuld, doordat de vrije wil zich naar degene keerde, die de tegenstander van het volmaakte was. Om volmaakt te worden, moet het wezen zijn vrije wil weer op het volmaakte richten. Als hij dat niet doet, dan kan zijn lot niets anders zijn dan de kwellende toestand, want hij is dan ver van God verwijderd en dit betekent leed en kwellingen voor het wezen.

God is barmhartig, goedmoedig en liefdevol, maar ook rechtvaardig. Hij kan in Zijn liefde, goedheid en barmhartigheid wel alle mogelijkheden toegankelijk maken om zich tot volmaaktheid te ontwikkelen, maar Hij kan de rechtvaardigheid niet omzeilen, doordat Hij het wezen het leed bespaart en hem de eeuwige heerlijkheid in onvolmaakte toestand doet toekomen. Maar Hij kan het wezen ook niet volmaakt laten worden zonder diens wil, omdat volmaaktheid zonder vrije wil ondenkbaar is. Elke toestand van lijden, of het nu op aarde of in het hiernamaals is, is alleen maar een bijverschijnsel van de onvolmaaktheid, omdat het tegelijkertijd het middel moet zijn om deze onvolmaaktheid op te heffen.

Betreft het gebed van de mens nu de rijpheidstoestand van de ziel, dan ontvangt de mens mateloos kracht en het zal gemakkelijk voor hem worden om ook het aardse leed te overwinnen, want dan heeft hij de zin en het doel hiervan begrepen. Denk er daarom niet zozeer aan, wat ondraaglijk voor het lichaam lijkt, maar denk eraan dat de ziel veel meer onder haar niet vrije toestand moet lijden en probeer haar te helpen, doordat u in het gebed om de kracht uit God vraagt. Dat wil zeggen dat u alles doet om uw wezen te veredelen, dat u ook in nood en leed liefhebbend werkzaam bent, dat u daardoor de boeien om de ziel losser maakt, opdat nu ook de boeien van het lichaam, het lijden, verminderd kunnen worden en u innerlijk en uiterlijk de vrede ten deel valt. Want God laat het leed niet over u komen om u te onderdrukken, maar om u te bevrijden.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften

Translations