Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1738

1738 Lot van de gevallen zielen in het hiernamaals – Verzoeking

14 december 1940: Boek 27

De macht van het kwaad is enorm en toch kan ze bij een bewust naar God strevend mens niets bereiken, want deze mens biedt door zijn naar God gekeerde wil weerstand tegen deze boze macht, die de tegenstander machteloos laat zijn, omdat zijn macht tegenover zo’n wil schipbreuk moet lijden. Hij zal weliswaar aan vijandelijkheden van deze zijde blootgesteld zijn, want de tegenstander hoopt op een zwak moment, waarin hij weer de overhand krijgt. Maar evenzo zijn goede wezens bereid om bescherming te bieden en ze versterken de mens, als hij zwak dreigt te worden. En zodoende is het een voortdurend strijden om de zielen en daarom is het aardse leven ook een voortdurende strijd, want de mens wordt dit geestelijk strijden om zijn ziel gewaar en hij wordt erin meegetrokken en kan door zijn wil de strijd beslissen.

Maar het leven van degene, die zich zonder strijd aan de slechte krachten overgeeft, is verloren. Want de tegenstander maakt hem onbarmhartig tot zijn knecht. Hij verleent hem wel schijnbaar aardse voordelen, maar alleen maar om hem in zijn macht te krijgen.

Maar het lot van een gevallen ziel in het hiernamaals is onbeschrijflijk. Zo’n wezen verenigt alle slechte aandriften in zich en het probeert schade te berokkenen, waar het maar kan. Het is zonder liefde en denkt alleen maar aan zichzelf. Het wil heersen en grijpt naar de wreedste middelen om eveneens over andere zielen macht te krijgen. Het bevindt zich in de meest duistere omgeving en het weet daarbij toch dat zijn toestand niet benijdenswaardig is. En dat verbittert de ziel nog meer en versterkt haar afwijzende houding tegenover God, Wiens macht ze wel gewaarwordt, maar Die ze niet erkennen wil. Want de ziel heeft in het hiernamaals nog dezelfde instelling ten aanzien van God als op aarde. Ze wil zich echter niet deemoedig onderwerpen, maar in alle dingen gelijk krijgen. Ze wil zich laten gelden en alles onderdrukken, wat in haar nabijheid komt. En zo’n verlangen kan nooit tot de verlossing leiden.

Maar het is ook begrijpelijk dat zulke zielen de mensen, die hogere doelen nastreven, erg benauwen, zodat ze geen middel schuwen om hen van het geestelijk streven af te brengen en dat ze daarom de mens voortdurend kwellen. Dat ze hem tegenslagen in de weg leggen om hem aan het wankelen te brengen in zijn geloof en in zijn vaste vertrouwen op Gods hulp. De mensen zijn aan zware beproevingen blootgesteld, waaraan ze hun wil moeten betuigen, doordat ze zich toch tot God wenden en naar Hem verlangen.

En deze boze machten staan dus juist vijandig tegenover een naar de hoogte strevend mensenkind. Ze herkennen in hem toch een tegenstander, die hun vele zielen afhandig wil maken. Ze proberen hem van zijn streven af te brengen. Ze willen hem lusteloos maken en bieden hem aardse genietingen aan, waardoor hij zijn eigenlijke opdracht, het geestelijke streven, vergeten moet.

En steeds weer moet de mens worstelen en zijn wil ondergeschikt maken aan God. Steeds moet hij God om kracht en genade smeken. Hij moet Jezus Christus aanroepen om bescherming tegen al het kwaad en zich aan alle goede geestelijke krachten overgeven. Dan zal het worstelen van de slechte macht zonder succes zijn en de verleidingen zullen steeds zwakker worden, naarmate de mens zich inniger naar God toekeert, want God geeft hem nu kracht in overvloed, opdat hij alle verleidingen standvastig weerstaat.

Amen

Vertaald door Peter Schelling