Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1737
1737 Gebrek aan wil – Gebrek aan het vermogen om te beseffen
13 december 1940: Boek 27
Het onvermogen om geestelijk te beseffen berust op een gebrek aan wil van de mens om een standpunt in te nemen ten aanzien van geestelijke vragen. Aardse vraagstukken kunnen ook alleen maar opgelost worden, wanneer de mens zich er steeds maar weer mee bezighoudt en zich dus inspant om erin binnen te dringen. Het oplossen van geestelijke vraagstukken vereist een erin willen dalen en de wil om hier opheldering over te krijgen. Elk antwoord vereist van tevoren een vraag. Die vraag getuigt weer van het verlangen naar kennis en het verlangen naar kennis garandeert dan ook het vermogen om te beseffen, zonder welke de mens niet in staat is om de waarheid als zodanig in zich op te nemen.
Maar waar een zeker gebrek aan wil onverschilligheid tot gevolg heeft, zou er op opheldering helemaal geen acht geslagen worden. En zodoende vloeit de kracht wel naar de mens, wanneer hiernaar verlangd wordt, maar aan de mens die er niet naar verlangt, kan ze niet gegeven worden. De geestelijke stromingen willen dat er acht op geslagen wordt. Ze stromen niet in het wilde weg naar de mensen, maar enkel degene die zich bereidwillig opent, zal deze gewaarworden en alleen maar deze zal ook de zegen van de geestelijke opheldering herkennen.
Maar de mensen, die niet de drang in zich voelen om kennis te vergaren, zullen totaal niet onder de indruk raken. Ze horen en toch dringen de woorden niet door tot in het hart. Ze zijn niet in staat om de samenhang van de dingen te begrijpen. Hun verstand neemt niet op wat aan de oren overgebracht wordt, omdat hun zinnen en streven nog toebehoren aan de wereld en geestelijke vragen onbelangrijk lijken.
Dus zullen wereldsgezinde mensen zich afwenden van degenen, die geestelijk actief zijn. Ze zullen een afkeer krijgen van alles wat problematisch is, want het komt hen zin- en doelloos voor om zich in gedachten te verdiepen, die naar hun mening nooit zo opgelost kunnen worden, dat er geen twijfel blijft bestaan. Het blijven steeds alleen maar vermoedens voor hen, waar ze weinig geloof aan schenken en omdat het hen ontbreekt aan het vermogen om het te beseffen, hetgeen hun echter niet gegeven kan worden totdat ze er zelf naar verlangen, is het ook niet mogelijk om zulke mensen te overtuigen.
En het is een groot nadeel voor al deze mensen, dat ze niet vertrouwd gemaakt kunnen worden met geestelijke waarheden. Dat ze voortdurend in het duister tasten en hun geestelijke toestand niet verlicht kan worden, omdat het hen aan de wil ontbreekt om in het licht te wandelen. Ze volgen een dwaallicht na, de pracht en praal van de aardse wereld, en ze worden door dit dwaallicht verblind. Het zachte en toch zo helder stralend licht van het inzicht negeren ze, maar het kan hun niet gedwongen worden gebracht. Daarom zullen de mensen in de geestelijke duisternis moeten blijven, totdat ze zelf naar het licht van het inzicht verlangen en het hun nu gegeven kan worden.
Amen
Vertaald door Peter Schelling