Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1736
1736 Verzoek om kracht bij verzoekingen – Geestelijke vooruitgang
12 december 1940: Boek 27
Hoe onbeduidend invloeden van buitenaf ook mogen lijken, toch zijn ze bepalend voor het zielenleven van de mens en ze brengen vaak wel opwinding van de ziel tot stand, die de mens aanleiding geeft om in zichzelf te keren en een inniger contact met God te zoeken. Dit heeft steeds geestelijke vooruitgang tot gevolg, want elke verbinding met God is een stap omhoog. Elke gedachte die op God gericht is, is een bereidwilligheid om kracht uit God te ontvangen en dit is steeds bevorderend voor de rijpheidstoestand van de ziel.
Zodoende moeten alle moeilijkheden van het leven, of ze nu lichamelijk of geestelijk voelbaar zijn, steeds een vooruitgang voor de ziel betekenen, voor zover ze er de aanleiding voor zijn, dat de mens zijn toevlucht zoekt tot God. Elk gevaar kan daarom zegenrijk zijn voor de ziel en elk leed kan nuttig voor de ziel zijn.
Maar de mens, die God alleen maar met de lippen noemt, maar nooit om Diens hulp vraagt, is labiel. Alles, wat hem ter beproeving opgelegd wordt, zal hem ontmoedigen. Of hij zal het overwinnen, zoals hij denkt op eigen kracht, maar met ondersteuning van het boze. Want deze staat direct klaar, als de mens geen acht slaat op de eeuwige Godheid. De tegenstander van God heeft deze toestand nodig om nu van zijn kant werkzaam te worden en dit met succes. De mens zal aards voordeel kunnen boeken en zijn kracht en zijn kunnen aan zichzelf toe kunnen schrijven, maar voor zijn ziel betekent dit een gebrek.
Evenzo kan ook het geestelijk streven onder invloed van de tegenstander staan, wanneer de mens ter beproeving van zijn weerstandsvermogen aan verzoekingen blootgesteld wordt en hij zich nu puur verstandsmatig helderheid zou willen verschaffen. Dan zal de tegenstander alles zo belichten, dat de mens verward raakt in zijn gedachtegang. Terwijl een innige gedachte tot God de activiteiten van de tegenstander duidelijk laat herkennen en de kracht van het inzicht aanscherpt, zodat elke twijfel verdwijnt en de verzoekingen zonder uitwerking blijven.
Nooit moet de mens geloven dat zijn kracht toereikend is, wat voor eisen er ook aan hem gesteld worden. Steeds moet hij God vragen om schenking van kracht, want de sluwheid van de tegenstander van God is te volhardend. Hij zal het geringste plotseling opkomende gevoel van zwakte gebruiken om zijn macht te ontplooien. Hij zal in de meest verschillende gedaantes komen, de mens schijnbaar in zijn mening versterkend, maar hem steeds proberen te beïnvloeden om God uit te schakelen om de ziel naar zich toe te leiden.
En daarom moet te allen tijde de hulp van God gevraagd worden, nog voordat de ziel het gevaar loopt door de tegenstander beïnvloed te worden. Want het worstelen wordt des te moeilijker, naarmate de mens later zijn toevlucht neemt tot God, Die hem de kracht toch onbeperkt ter beschikking stelt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling