Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1614
1614 Hoe Christus Zijn leer predikte – Werk van God – Mensenwerk
16 september 1940: Boek 25
Alleen dat, wat met het woord van God overeenstemt, is goddelijke wil. De Heer heeft op aarde geleefd en dit leven betrof de verspreiding van Zijn woord. Hij heeft de mensen op de meest eenvoudige manier onderwezen, hoe hun levenswandel moest zijn. Hij heeft hun richtlijnen gegeven en alles door voorbeelden duidelijk gemaakt. Hij heeft Zichzelf ten voorbeeld gesteld, hen het leven voorgeleefd en degenen, die Hem navolgden, het eeuwige leven beloofd. Hij heeft de mensen door Zijn leer op willen voeden om juist te denken en Hij heeft steeds weer geprobeerd om de liefde in hen op te wekken. Zijn leven was een ononderbroken werkzaam zijn in liefde. Hij probeerde het lichaam en de ziel gezond te maken. Hij gaf liefde uit de grond van Zijn hart en Zijn gehele denken en handelen betrof enkel de redding van dwalende zielen.
Zodoende predikte Hij het woord van God op aarde en het woord van God is tegenwoordig nog hetzelfde. De uitdrukking van de goddelijke wil, zoals het van eeuwigheid af was en tot in eeuwigheid blijven zal; de aansporing om lief te hebben. Er is maar één ding, dat eeuwig en altijd werkelijk betekenis heeft. Dat is de liefde. De liefde op aarde levert de verlossing uit de vorm op. De liefde in het hiernamaals eeuwige heerlijkheid. Steeds is het de liefde, waartoe de mensheid opgevoed moet worden en het goddelijke woord zal de mensen voortdurend tot liefde aansporen en waarschuwen voor liefdeloosheid. En zodoende zal steeds dat, wat de liefde als voorwaarde heeft, de goddelijke wil zijn.
De mensen kunnen nu het werk van de mens niet meer onderscheiden van het werk van God en ze hoeven toch alleen maar de maatstaf te hanteren, in hoeverre een handeling door liefde bepaald wordt en de liefde dient, of ze liefde opwekt of liefde geeft. Of het nalaten van een handeling op één of andere manier een schadelijk effect voor de medemens heeft, dus dan een daad van liefdeloosheid zou zijn, of dat ze geen noemenswaardig nadeel ten gevolge heeft.
En zodoende zouden geboden, die zulke handelingen verplichten, overbodig zijn, dus niet overeenkomen met de goddelijke wil, want ze leiden de oplettendheid af van wat werkelijk belangrijk is en wat God Zelf in Zijn geboden van de mensen eist.
Amen
Vertaald door Peter Schelling