Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1593

1593 Onderwerpen van de wil – Genade – Geestelijke en aardse kennis

2 september 1940: Boek 25

De innerlijk gerijpte mens zal zich volkomen schikken in de goddelijke wil, want zijn gevoel kan alleen maar dat goedkeuren, wat met de goddelijke wil overeenstemt. Hij zal zich in elke levenssituatie met de goddelijke geest in verbinding stellen, dus als hij het juiste wil doen, door deze goddelijke geest onderwezen worden en nu ook aan de drang van het hart toegeven, die de stem van de goddelijke geest tot uitdrukking brengt. Dit is geen dwangmatige handelswijze, maar zijn wil streeft reeds het goede na, dus de wil onderwerpt zich aan Gods wil.

De wil juist te handelen voor God is het onbewust opeisen van de goddelijke genade, want het werkzaam zijn van de geest in de mens is genade, die God geeft aan degenen, die ernaar verlangen. De wil om het juiste te doen, is ook de wil tot God en God komt de bereidwillige Zelf tegemoet en geeft hem de kracht, dat uit te voeren, wat zijn wil nastreeft. Als de mens zich nu bewust door het gebed met God in verbinding stelt, dan stroomt de genade hem nu in overvloed toe, want nu is de mens met God verenigd. Hij erkent God en probeert Hem nu te dienen, terwijl hij voorheen wel het nobele nastreefde, maar zich nog als alleenstaand waande, omdat hij de eeuwige Godheid niet erkende.

Alles wat goed en edel is, behoort in zijn wezen God al toe, ofschoon het niet het volle bewustzijn daarvan heeft. Het staat in de liefde en verkeert dus in de nabijheid van God en de kracht uit God moet op hem overslaan, omdat hij in de stroomkring van de goddelijke liefde staat. Maar hij moet ook onvermijdelijk tot kennis van de Godheid komen, als hij werkzaam in de liefde is, want door de liefde worden de omhulsels opgelost en wordt de geest vrijgelaten en deze onderwijst hem nu en geeft hem kennis van alle dingen in en rondom hem.

En nu wordt de mens wetend en dat is geestelijke vooruitgang. Hij treedt in een bewuste verbinding met het geestelijke in het hiernamaals en wordt onderwezen en dus steeds meer naar de eeuwige Godheid geleid, wat het doel van het aardse leven is. Zodoende is de juiste kennis niet toe te schrijven aan de verstandelijke arbeid, maar aan de aard van het hart.

Als de mens goed en edel is, dan zal hij ook rijk zijn aan kennis. Aan zulke kennis, die waarde heeft voor de eeuwigheid. Want aardse wijsheid verliest elke waarde met de dood van degene, die deze wijsheid heeft. Aardse kennis is van geen enkel belang. Ja, het kan de mens zelfs hinderen bij het in ontvangst nemen van geestelijke kennis, omdat meestal de geestelijke kennis niet overeenstemt met de aardse kennis en wel dan niet, wanneer degene, die aardse kennis heeft, niet bekwaam is tot liefdevolle handelingen, wanneer dus de liefde nog niet levend in hem geworden is en zijn geestelijke toestand nog heel erg zonder licht is. Dan is alle wijsheid, die hij gelooft te bezitten, slechts lucratief voor het aardse leven, maar niet voor het leven na de lichamelijke dood.

Amen

Vertaald door Peter Schelling