Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1580
1580 Het inwerken van de leugenvorst op het denken van de mensen
24 augustus 1940: Boek 25
Kijk naar het gedrag van de mensheid. Ze wordt door de leugengeest beheerst en deze richt onnoembare verwarring aan. Steeds meer zal het menselijke denken zich verwijderen van de waarheid, want de mens neemt de leugen denkbeeldig aan en hij heeft geen eigen beoordelingsvermogen om haar als zodanig te herkennen, en bijgevolg wordt het gevoelsleven van de mens ook op dwaalwegen geleid.
En het is nu begrijpelijk, dat de omhulling om het geestelijke in de mens steeds dikker wordt, dus de mens zich steeds meer en meer van de waarheid verwijdert, daar de geest in hem zich niet uiten kan, d.w.z.: de ziel niet in staat is geestelijke waarheid op te nemen.
Zodra het denken van de mens een verkeerde richting inslaat, klinkt de stem van de geest in hem steeds zachter en wordt ten laatste niet meer vernomen. Het gevolg daarvan is: een mensheid die in totale onwetendheid verkeert, die geheel andere doeleinden nastreeft dan haar oorspronkelijk gesteld werden. En de aardse levenswandel is derhalve geheel zonder succes, want zolang de mens in dwaling leeft, kiest hij de kant van die macht waarvan hij zich moet losmaken.
En nu gebruikt de macht die aan God vijandig is de wil die naar haar gekeerd is en zet het menselijk wezen aan tot handelingen die tegen God gericht zijn, om iedere verbinding met Hem te vernietigen en de mens geheel onderdanig aan zich te maken. En deze toestand is onder de mensheid nu duidelijk te herkennen. Het aardse leven wordt geheel onafhankelijk van God geleefd. Zelden wordt er nog gedacht aan Hem uit Wie alles is voortgekomen, of iedere gedachte die het geestelijke betreft wordt angstig geheim gehouden. God wordt niet meer openlijk beleden, wanneer er tenminste nog aan Hem gedacht wordt. Dit alles zijn zichtbare tekenen van de activiteit van de aan God vijandige krachten, want hun invloed is des te sterker, hoe krachtlozer de mens is.
En omdat de mens zich steeds meer van de eeuwige Godheid verwijdert, wordt ook zijn kracht steeds geringer om de kwade invloed te weerstaan. Daarentegen wordt hem nu de kracht toegestuurd van die macht die tegen God is en deze steunt hem in al zijn aards streven.
Het aardse succes is dus steeds gewaarborgd juist door deze kracht. En wederom draagt het aardse succes er nog toe bij zich geheel van God los te maken, want de mens heeft geen goddelijke kracht meer nodig, dus roept hij God ook niet aan, maar hij ontkent Hem. En dat is steeds de bedoeling van de tegenstander, de mensen totaal van het denken aan God af te brengen, want dan heeft hij hen geheel in zijn macht. Hij is overwinnaar geworden over het wezen, aan wie het vrij stond aan wie het de overwinning verlenen wilde. Het heeft gekozen voor de tegenstander en zodoende zijn aardse weg totaal verkeerd afgelegd.
Maar God laat deze wezens niet vallen. Hij wil hen het bewijs leveren dat al het aardse - dat waard is nagestreefd te worden - ook aan Zijn Macht is onderworpen, dat Hij het vernietigen kan als dat overeenstemt met Zijn Wil. Het is geenszins een doelloos vernietigen van dat wat de mens begerenswaardig lijkt, maar dit werk van vernietiging zal geestelijk gezien ook van het grootste voordeel zijn voor talloze wezens. Doch de mensen die de diepe betekenis hiervan niet inzien worden er het diepst door getroffen, want zij raken alles kwijt wat voor hen tot nog toe de inhoud van hun leven betekende. En nu staan zij opnieuw voor de beslissing: datzelfde weer na te streven, of de vergankelijkheid ervan te onderkennen en zich nu onvergankelijke goederen te verzamelen.
Want op het moment van de vernietiging verliest de tegenstander aan macht. En als de mens diens onmacht beseft is de mogelijkheid gegeven dat hij inziet dat er een andere Heer boven hem staat en dat hij zich naar Hem toekeert.
Aardse goederen zijn een deel van de kwade macht, want ze bergen het onverloste geestelijke in zich. En de mens moet niet verlangen naar dat, wat hem zelf tot verblijfplaats is geweest door eeuwigheden heen. Hij moet niet dat nastreven, waarvoor hij eindeloos lange tijden nodig had het te overwinnen. En zo moet hem kennelijk de waardeloosheid ervan bewezen worden, opdat hij zich daar van afkeert en zich keert tot dat, wat na hem, na zijn leven op aarde komt. Hij moet het aardse opgeven en het geestelijke begeren, dan overwint hij ook de laatste vorm en bevrijdt hij zich uit iedere keten.
Het geestelijke echter is iets, dat bestaan blijft, en het behoort derhalve in het rijk van de waarheid. Het aardse daarentegen is vergankelijk, dus behoort het toe aan het rijk der duisternis, de leugen, want het bevat alleen dat onrijpe geestelijke dat de waarheid niet inziet en daarom verbannen werd. En zo kan de mens nooit in de waarheid staan, zolang hij aardse goederen begeert en de vorst van de leugen macht verleent, juist door dit verlangen.
En hij zal zolang door de leugen beheerst worden als hij nog aardse goederen nastreeft. En hij zal verkeerde gedachten hebben, want de vorst van de leugen tracht het eerst op het denken van de mens in te werken, om hem helemaal van de waarheid af te brengen. En daarom is de toestand van de mensen een uitermate bedenkelijke en die kan alleen worden opgeheven als God Zelf de macht van Zijn tegenstander breekt, doordat Hij aards bezit vernietigt.
Amen
Vertaald door Gerard F. Kotte