Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1579

1579 Kennis zonder liefde is een dood goed

22 augustus 1940: Boek 25

Dat, wat jullie mensen wetenswaardig lijkt, proberen jullie je verstandsmatig eigen te maken en jullie jagen een doel na, dat echter beslist niet belangrijk hoeft te zijn, voor zover jullie kennis nastreven, die geen bijzondere waarde heeft voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel.

Het licht moet voor de mens schijnen. Dat wil zeggen dat hij kennis moet hebben van goddelijke wijsheden, van Zijn eindeloze liefde, van Zijn heersen en werkzaam zijn in het heelal en Zijn schepping. Deze kennis moet ertoe bijdragen God te herkennen, Hem lief te hebben en Hem vanuit dit inzicht en de liefde voor Hem met volledige wil te dienen. Het hele streven van de mens moet zijn zich met de innige liefde van een kind aan God te wijden en alles te doen, wat God van Zijn mensenkinderen verlangt.

Kennis te hebben, betekent wandelen in het licht. En dit is een enorm grote genade, die de mens zich eerst door zijn levenswandel moet verwerven en waar hij om moet vragen door een innig smeken tot God. Ze komt elk mens toe, maar de mens moet zijn deel doen om de goddelijke genade te mogen ontvangen.

Derhalve moet hij zich eerst vormen. Dat wil zeggen zijn ziel zo vormen, dat hem de goddelijke genade gegeven kan worden. Dat wil zeggen dat de ziel een bepaalde staat van rijpheid moet hebben om nu onderwezen te kunnen worden, dus wetend te worden.

De mens kan nooit geestelijke kennis in ontvangst nemen, zolang zijn ziel niet zo gevormd is, dat ze in staat is om kennis van de goddelijke wijsheid in ontvangst te nemen. En de ziel is daar net zo lang niet toe in staat, als ze nog buiten de liefde staat. Ze kan wel schools kennis in zich opnemen, dus zich door een verstandsmatig denken kennis eigen maken, maar deze kennis heeft geen enkele invloed op de opwaartse ontwikkeling van de ziel. Het is denkwerk, dat niets met het ontwaken van de goddelijke geest in de mens van doen heeft.

Wat het verstand in zich opgenomen heeft, hoeft niet in tegenspraak te zijn met de waarheid en toch is het een dood goed, zolang niet tegelijkertijd de liefde in de mens actief wordt. Alleen door het beoefenen van onbaatzuchtige naastenliefde wint het leven en pas dan staat de mens in het licht, want nu straalt dit licht naar alle zijden uit. De in liefde werkzame mens zal zijn kennis door willen geven en het ook doen, want in hem is de drang om zijn licht te laten schijnen. In hem is de drang om de medemensen deel te laten hebben aan de kennis, die hen gelukkig maakt.

En God legt ook het juiste inzicht in dat, wat waarheid en wat leugen is, in een liefhebbend mens. Hij zal dus de juiste kennis hebben en de waarheid goed van de leugen weten te onderscheiden, terwijl de mens, die enkel puur verstandsmatig geestelijke wijsheden in zich opneemt, alles zonder oordeel als waarheid in ontvangst neemt wat hem schools gegeven wordt, want de geest uit God geeft hem dit niet, maar mensen geven door, wat ze op dezelfde manier in ontvangst genomen hebben. En er bestaat het grote gevaar, dat ze niet in staat zijn om mensenwerk te onderscheiden van zuiver goddelijke zendingen, maar dat ze ook voor geen enkel onderwijs toegankelijk zijn, maar enkel en alleen de waarheid daar zoeken, waar echter geen garantie voor de zuivere waarheid gegeven is.

Want als de geest uit God aan het werk is, mag elke twijfel verdwijnen. Maar waar de kennis alleen door verstandelijke arbeid verworven werd, kan de waarheid met recht in twijfel getrokken worden. Alleen dat, wat God Zelf de mensen op aarde geeft, is boven alle twijfel verheven, want God is de waarheid en degenen, die hun hart op God richten en om Zijn geest bidden, zullen dan ook door God onderwezen worden en in de waarheid staan.

Amen

Vertaald door Peter Schelling