Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1577
1577 Gods zegen voor het werk – Goede en slechte hulp
21 augustus 1940: Boek 25
Het welslagen van elk werk is steeds afhankelijk van Gods zegen en God zal het werk zegenen, wanneer het in geloof in Hem en vertrouwen op Hem begonnen en voltooid zal worden.
Het is geenszins aan te nemen dat menselijke intelligentie het succes van een werk verzekert. Veeleer is de intelligentie ook al het werkzaam zijn van geestelijke krachten in het hiernamaals en wel goede krachten, als aan het werk een gedachte met daarin het geloof in God voorafgegaan is of ook slechte krachten, als de mens zich in zijn verwaandheid in staat voelt om een moeilijk werk alleen aan te kunnen.
Er zijn ook vaak goede geestelijke krachten aan het werk zonder dat de mens bewust om de zegen van God vraagt en wel dan, wanneer de mens nog niet het inzicht heeft, maar verder goed denkt en een goed karakter heeft. Hem wordt dan ook van boven de kracht toegestuurd om zijn gedachten naar boven te leiden en hem van de zegen van God bewust te laten worden, opdat hij de verbinding met God bewust nastreeft en geen werk meer begint zonder het gebed om Gods zegen.
Terwijl andersom geestelijk slechte krachten bezit van mensen nemen, omdat hun denken meer met deze krachten overeenkomt en de invloeden hiervan zonder tegenstand in ontvangst genomen worden. En het gevolg van zulke slechte invloeden zal zijn, dat de mens steeds arroganter wordt en hij zich van zijn waarde bewust wordt. Dat hij gelooft alles uit eigen kracht te kunnen bolwerken en er nooit aan denkt om Gods zegen voor een werk te vragen. En dus zijn steeds bij elk werk deze geestelijke krachten werkzaam, die overeenkomen met het denken van de mens.
Het succes van zijn werk zal steeds afhankelijk zijn van zijn innerlijke instelling ten opzichte van God, want ofschoon een werk schijnbaar aards succes oplevert, dat zonder Gods zegen behaald werd, zal ze steeds juist enkel aards succes opleveren, maar de mens zal zich door zulk werk in de macht van slechte krachten begeven. Dat wil zeggen dat ze zijn denken en zijn gezindheid steeds meer gevangennemen. Ze verschaffen hem vele aardse voordelen, maar ze trekken de ziel omlaag en vergroten dus de verwijdering van God.
Er moet niets zonder God begonnen worden, als de aardse arbeid succes voor de ziel op moet leveren. Dan zal ze ook in aards opzicht gezegend zijn en de mens zal moeilijke opdrachten met gemak kunnen vervullen, omdat de goede geestelijke krachten zich om deze arbeid bekommeren en het welslagen ervan garanderen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling