Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1560

1560 Werkzaam zijn van de geest

10 augustus 1940: Boek 25

Het zij u gezegd, dat de geest van God zich verenigt met eenieder van jullie, die Hem willen dienen. Er lopen momenteel, door de wirwar van menselijke verwikkelingen, talloze draden, die zich tot een stevig weefsel zullen samenvoegen en deze verbindingen van het hiernamaals naar de aarde zijn enorm belangrijk, want ze zijn in staat de mensen, die zoekende zijn en God willen erkennen, opheldering te geven. Maar ook alleen voor dezen zal het licht worden, want God Zelf is het eeuwige licht en de eeuwige waarheid. En wie God zoekt, moet Hem vinden en hem zal dus helder licht en de zuiverste waarheid toegestuurd worden.

Het is een keerpunt in het aardse leven, als God Zelf de mens nadert in de vorm van licht en waarheid. Hij biedt hem een genadegeschenk aan, dat van Zijn onmetelijke liefde getuigt. Hij wil het verlangen naar opheldering in de mens opwekken om hem dan mateloos kennis uit te kunnen delen, dat zonder verlangen hiernaar niet aan hem gegeven kan worden en Hij wil de geestelijke toestand van de mens daardoor op een hoger niveau brengen.

Maar nu weigert het menselijke verstand iets als waarheid aan te nemen, omdat het het goddelijke werkzaam zijn in liefde niet begrijpen wil. Want het herkent God niet als een God van liefde. Het kent niet de almacht van de goddelijke liefde. Het weet niet van het verlangen van de Vader naar Zijn kinderen, naar Zijn schepselen, die uit Hem voortgekomen zijn. Het weet ook niet van de nood van deze schepselen, die voor zichzelf een toestand scheppen, die hen onvoorstelbare kwellingen en leed in het hiernamaals op zullen leveren en de liefdevolle zorg van Degene, Die immers de liefde Zelf is.

En daarom wil het ook niet het werkzaam zijn van God begrijpen, want het kan de liefde van God enkel ervaren met een liefhebbend hart en dus moet het eerst zichzelf tot liefde proberen te vormen, voordat het de goddelijke liefde herkennen en begrijpen kan. En er is geen bewijs, dat deze liefde duidelijker aan de dag laat komen, als de vrije wil niet aangetast of de geloofsvrijheid niet beperkt mag worden. Want alles wat nog overtuigender de wil van God bekend zou willen maken, is een gevaar voor de mens, die nu, onder een bepaalde invloed staand, berekenend zou kunnen willen handelen. Dat wil zeggen dat het hem aanleiding zou kunnen geven om zich nu anders te gedragen ten opzichte van God, dan hij uit vrije wil zonder duidelijk bewijs zou doen.

En dus zou het innerlijke leven niet omgevormd, maar weer volgens de uiterlijke vorm vervuld worden, omdat het zichtbare bewijs een ander gedrag niet meer toelaat. Want de innerlijke verandering van zijn ziel moet uit liefde voor God aangepakt worden, maar niet ter wille van een aards voordeel in een gedwongen toestand. Een geloof, dat nooit zelf behaald werd, maar dwangmatig door buitengewone verschijnselen, die dus sterk afbreuk doen aan de vrije wil van de mens. En dit zou geen volmaakt worden tot gevolg kunnen hebben, want om volmaakt te worden is de vrije wil absoluut noodzakelijk.

Amen

Vertaald door Peter Schelling