Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1558
1558 Verbinding van de hemel naar de aarde
7 augustus 1940: Boek 25
Gezamenlijk werkzaam zijn zal grote successen opleveren. En zo verbinden de hemel en de aarde, het hiernamaals en deze zijde zich met elkaar om God te dienen en een werk te laten ontstaan, dat duurzaam zal zijn en de menselijke herinnering te boven gaat. En wat ontstaat door het samenwerken van krachten van deze zijde en het hiernamaals is van God en getuigt van God en het is dus onvergankelijk, omdat wat van God is, niet kan vergaan. Alles wat God dient, ontvangt de kracht uit God en moet nu ook binnen de goddelijke wil werkzaam zijn. En het is Gods wil om alles wat uit Hem voortgekomen is in de waarheid te onderwijzen en elk middel dat Hij gebruikt, moet daarom onvermijdelijk naar de waarheid leiden.
Maar de waarheid is onvergankelijk en onveranderlijk, dus altijd en eeuwig dezelfde. En steeds zal de bereidwillig onwetende gegrepen worden door degenen die weten en die bereid zijn om te dienen. Steeds zal, wat kennis heeft, zich in volle liefde over de onwetenden ontfermen en zo de waarheid verspreiden overeenkomstig de wil van God. En zo zullen de hemel en de aarde zich nu met elkaar verbinden. Dat wil zeggen dat het onwetende mensenkind gewillig luistert naar de influisteringen van de wetende wezens uit het lichtrijk. Er zal mateloos waarheid uitgedeeld worden en dit zal eeuwig blijven bestaan, omdat ze toch geestelijke kracht is, dus de uitstroming van goddelijke liefde.
En de hele wereld zou kennis kunnen hebben en wetend kunnen zijn, als ze maar bereidwillig zou zijn. Maar waar de wil van de mens zich afkeert, daar kan de goddelijke kracht niet werkzaam zijn en zich ook niet uiten. Het hart moet onvoorwaardelijk voor de geestelijke toevoer geopend zijn en dit vereist ook de wil van de mens om de waarheid in ontvangst te nemen. De inspanningen van de wezens in het hiernamaals zijn enorm en hun gehele liefde betreft de mensenkinderen, van wie de toestand nog duister is. Dat wil zeggen dat het hen aan de wil ontbreekt.
Als er nu een brug geslagen wordt van het lichtrijk naar de aarde door een mensenkind dat God wil dienen, is het nu aanzienlijk makkelijker om ook de onwetenden kennis te geven van de onvermoeibare werkzaamheid van deze lichtwezens. En als eerst eenmaal deze kennis er is, kunnen de wezens ook werkzaam zijn, doordat ze de aanwezige kennis opnemen en geestelijke opheldering geven, voor zover er hiernaar verlangd wordt. Dit verlangen hoeft niet steeds bewust te zijn. De mens kan ook onbewust vragen stellen, dus zich uiterlijk afwijzend opstellen en toch innerlijk naar de waarheid verlangen en nu gegrepen worden door degenen, die de waarheid uitdelen.
En het is buitengewoon waardevol, dat de mensen überhaupt een aansporing gegeven wordt, die hen aanleiding geeft tot denken of vragen over onopgeloste vraagstukken. Want er kan alleen dan op zulke mensen ingewerkt worden, als ze na vragen in de gedachten hun hart openen en het antwoord dus toegang verlenen. De lichtwezens geven onverdroten en onbeperkt, maar alleen dan, wanneer het geschenk gevraagd wordt. Bewust of onbewust.
Het stille vragen in gedachten is een onbewust vragen om kennis, maar het gebed is een bewust begeren van de waarheid. Het bewust begeren vereist een diep geloof. Het onbewust begeren zal meestal uit een ongelovig hart van de kant van mensen komen, die wel zouden willen weten, maar niet kunnen geloven wat hun door de medemensen hierover onderwezen wordt. Het gelovige mens valt het gemakkelijk om het hoogste Wezen om opheldering te vragen, Dat hem dit geven kan. Daarentegen staat de ongelovige volledig geïsoleerd in de grootste duisternis. Voor hem is alles vol geheimen en toch kan hem ook opheldering gegeven worden, als zijn gedachten blijven hangen bij vragen, die de eeuwigheid betreffen.
De brug van de aarde naar het hiernamaals is echter iets, dat voor de meeste mensen onbegrijpelijk is. Er wordt hier dan zelfs geen acht op geslagen, wanneer zichtbare gebeurtenissen het bewijs van zo’n verbinding geleverd hebben, want de mens wil niets laten gelden, wat de sluier op zou kunnen lichten, die over het voortleven na de dood uitgespreid is. Als de mensen zouden willen zien, zou de sluier van hun ogen vallen, maar het geheimzinnige is hen liever. Ze schuwen het licht en voelen zich beter in de duisternis van de geest.
En als de mens niet naar opheldering verlangt, kan dit hem niet toegestuurd worden. Daarom wordt elke gelegenheid benut om de mensen tot piekeren te bewegen, want pas dan kan de werkzaamheid van de volmaakte lichtwezens beginnen, doordat ze alle opgeworpen vragen proberen te beantwoorden, vooropgesteld dat de mens gewillig is om het ontvangen antwoord, dat hem door het hart gegeven wordt, nu te overdenken. Want de wil om in de waarheid te staan, is de eerste voorwaarde om hem deze te geven en een gewillig mens zal ook alles makkelijker aanvaarden, omdat de goddelijke kracht hem toegestuurd wordt, voor zover hij de waarheid zoekt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling