Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1555
1555 Grondig overdenken van hetgeen ontvangen is – Geestelijk eigendom
6 augustus 1940: Boek 25
U werd verstand gegeven om te herkennen wat het doel van het leven en wat uw bestemming is. En als u nu om verlichting bidt, zult u nooit iets anders dan de waarheid kunnen ontvangen, alleen moet juist de wil om in de waarheid te staan u ook bekwaam maken om deze te ontvangen.
Als u nu goddelijke gaven toegestuurd wordt en u die verstandsmatig tot uw geestelijke eigendom wil maken, moet u hetgeen ontvangen is goed overdenken en dus de door de Schepper aan u gegeven vaardigheden gebruiken en nu goed nadenken over de voor- en nadelen van wat u gegeven werd, net zo lang tot u zich met volle overtuiging in kan zetten voor hetgeen u geboden werd. Dat wil zeggen, tot de waarachtigheid hiervan ontwijfelbaar voor u is. En wat u nu zelf als waarheid erkent, zult u gemakkelijk door kunnen geven aan de medemensen.
Er kan dan van een gedachteloos aannemen van hetgeen geboden is geen sprake zijn, want de mens zou niet in staat zijn om iets te beschrijven, wat hij zich niet eerst tot geestelijk eigendom gemaakt heeft. En de mens kan zich alleen dat tot geestelijk eigendom maken, wat hij, ofschoon met het hart ontvangen, toch eerst met zijn verstand verwerkt heeft, omdat het anders niet bij hem blijft hangen en dus ook een doorgeven hiervan onmogelijk zou zijn. Voor het ontvangen, bijvoorbeeld het neerschrijven van hetgeen door God overgedragen is, is de wil om Hem te dienen voldoende. Maar voor het verspreiden van de goddelijke gave moet hetgeen ontvangen is verstandsmatig overdacht worden.
Als de ontvanger nu onderwijzend werkzaam wil zijn, dan moet hij beslist alles, wat hij ontvangen heeft, tot geestelijk eigendom maken. Hij mag dus nooit het ontvangen voldoende laten zijn, want dit is pas dan van waarde, wanneer het door het nadenken daarover levend wordt, wanneer het nu van zijn kant weer tot leven aanspoort, dat wil zeggen dat alles wat in de daad omgezet moet worden ook in de daad omgezet wordt. Elke les is, zolang ze alleen maar op papier staat, zonder leven. Pas wanneer ze door het hart gegrepen en door het verstand verwerkt wordt, is ze levend. Dat wil zeggen, dat zij nu tot een activiteit aanspoort, die overeenstemt met hetgeen opgenomen is.
Wat God de mensen op aarde aanbiedt, zal steeds de vervolmaking van de ziel dienen, omdat het enige doel van het aardse leven de opwaartse ontwikkeling is. Daarom zal alles wat aangeboden wordt steeds de vrije wil van de mens stimuleren, maar hem niet dwingen. “Je kan het, wanneer je het wil”. Elk mens moet zich deze woorden voorhouden. Hij moet er dus zelf iets aan doen. Hij moet zich bereid verklaren om de goddelijke genadegave aan te nemen, doordat hij zijn denken erop concentreert en hij nu pas waarachtig het teken van de goddelijke liefde in ontvangst neemt, als het hart en het verstand, dat, wat ontvangen is, verwerken en hij nu pas een geestelijke schat zijn eigendom noemen mag.
Amen
Vertaald door Peter Schelling