Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1551

1551 Ergernissen – Ontucht – Ongeloof

3 augustus 1940: Boek 25

U leeft in een wereld van ergernissen en u moet geweldig oppassen, dat ze u niet ten gronde richt. U slaat geen acht op het valse geestelijke rondom u, dat het masker draagt van degenen die rechtschapen zijn en dat uw verderf kan zijn, als God u geen bescherming biedt.

De begeerlijkheid onder de mensheid neemt de overhand. Er is een onnoemelijke ontucht in alle klassen en de zuivere geest wordt verdrongen. Hij vindt geen plaats, waar hij zich kan vestigen om door de mensen te werken. En er is geen hulp voor de mensheid, als ze zichzelf niet helpt en haar lusten definitief probeert te bestrijden. Want de mens moet eveneens aan zichzelf werken en hij mag zich niet aan achteloosheid overgeven, als hij zijn ziel geen onvoorstelbare schade toe wil brengen.

Hoe meer het ongeloof de overhand neemt, des te minder slaat de mens acht op de goddelijke wet. Voor hem is het leven iets vanzelfsprekends geworden, zodat hij het niet voor mogelijk houdt, dat het hem afgenomen zou kunnen worden en hij probeert ten volle van dit leven te genieten en verwijdert zich steeds verder van God. Het aardse leven, dat hem gegeven werd voor de vereniging met Hem, voor het volkomen vrij worden en voor de bewuste arbeid aan zijn ziel is pas dan waard om te leven als het benut wordt.

Maar zolang de aardse prikkel nog werkzaam is, kan het werk aan de ziel moeilijk aangepakt worden, want een strevend kind heeft niets meer aan aardse successen op deze wereld. Maar aardse successen zijn voor een niet-geestelijk mens wel nastrevenswaardig, maar niet voor een door de goddelijke geest doordrongen mens.

Amen

Vertaald door Peter Schelling