Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1548
1548 Beoordeling van raadselachtige gebeurtenissen – Tijdelijke inbeslagname
1 augustus 1940: Boek 25
Het werkzaam zijn van de goddelijke geest kan niet weerlegd worden, ofschoon het niet begrepen kan worden. De mens kan weliswaar in onbegrip voor een gebeurtenis staan en dus uit een gebrek aan kennis iets af willen doen als fantasie of inbeelding, maar nooit kan een mens, wiens beoordelingsvermogen sterker ontwikkeld is, het werkzaam zijn geheel weerleggen, want hij stuit op krachten, die hij voor zichzelf niet kan verklaren en daarom ook zonder enige scrupules zal ontkennen.
Het is de overtuiging van de mensheid, dat elke geestelijke gebeurtenis opgehelderd kan worden. Dat dus nergens de menselijke kennis onvoldoende is. En deze overtuiging sloot vanaf het begin af aan uit, dat er een andere dan een verstandsmatige verklaring voor raadselachtige gebeurtenissen gezocht zou moeten worden. Daarom zal de mens nu ook verstandmatig willen doorgronden, waar zulke geestelijke resultaten tot stand komen.
Maar hij zal nooit in staat zijn om deze resultaten te weerleggen, want dan zou hij zichzelf moeten verdiepen in vraagstukken, die zonder geestelijke hulp onoplosbaar voor hem zijn. Hij kan dus slechts het ontstaan zelf verklaren, bevestigend of afwijzend, maar nooit hetgeen ontstaan is. Want dit onttrekt zich aan zijn beoordeling.
Degene, die zichzelf en alles om zich heen alleen met aardse ogen bekijkt, heeft er ook geen zin in om vraagstukken die buiten het aardse liggen te ontraadselen, dus kan hij ook niet oordelen. Maar degene, die een beetje in contact treedt met het bovenaardse, doordat hij zijn gedachten soms af laat dwalen in voor hem onbekende gebieden, die zal ook steeds een vragende instelling hebben ten opzichte van de oneindigheid en degene, die vraagt, is terughoudend met zijn oordeel.
Alleen degene, die zelf geestelijke kennis heeft, kan oordelen en diens oordeel zal steeds bevestigend zijn, want hij herkent het goddelijke werkzaam zijn, omdat de geest in hem zich met dezelfde geestelijke kracht buiten hem in verbinding stelt en dus het inzicht hetzelfde moet zijn, omdat er maar één waarheid is, die God Zelf geeft aan degenen, die naar Zijn geest verlangen. Wanneer door de wereld wordt erkend, dat niets kan worden bewezen in de tegenovergestelde zin van wat aan wijsheden de aarde van boven toegestuurd wordt, zullen dergelijke wijsheden niet worden afgewezen.
Wordt echter de beoordeling aan onbekwame mensen overgelaten, dan ondervindt het werk een tijdelijke inbeslagname, die echter ook door Gods wil toegelaten is om een bepaalde kring ertoe te brengen om zich daar uitvoeriger mee bezig te houden. Maar de Heer beschermt Zijn werk, ook al lijkt de menselijke macht groter en alle hoop verloren. Want de Heer heeft Zijn plan en al het menselijke woeden is tot niets in staat, als het tegen Zijn goddelijke wil in gaat.
De tijd van de scheiding zal spoedig komen. De tijd van het losmaken van datgene, wat de mens liefheeft. En omdat hij het niet vrijwillig opgeeft, neemt de Heer het met geweld. En aan deze tijd gaan gebeurtenissen vooraf, zodat duidelijk wordt, wat de Heer van plan is. De mensheid moet er kennis van nemen en God zal dit bewerkstelligen, ofschoon ook op een andere manier dan verwacht wordt. Want God herkent zowel het gevaar als ook de zegen van de onwetendheid en de kennis.
Amen
Vertaald door Peter Schelling