1497 Het woord van God – Vorm – Voorwaarde
29 juni 1940: Boek 24
Het woord van God is in zijn vorm begrijpelijk voor iedereen, aan wie het geboden wordt om in ontvangst te nemen. Het maakt in eenvoudige, bescheiden woorden de wil van God bekend. Het is dus zo gevormd, dat het zowel door het hart, als ook door het verstand opgenomen kan worden, zonder onbegrijpelijk te zijn. Het hart van degene, die het woord van God hoort, dat betekent zich vrijwillig aan zijn werking overgeeft, zal daar niet onberoerd door blijven en het zal merkbaar de zegen bespeuren, die van het goddelijke woord uitgaat, als het nu opgevolgd wordt, want alleen in dat laatste ligt de garantie voor succes, de voelbare kracht uit God.
Het goddelijke woord blijft echter onbegrijpelijk voor degenen, die het alleen zuiver uiterlijk op zich in laten werken. Die het weliswaar horen, maar niet onder de indruk raken, omdat er geen innerlijk verlangen hen tot het in ontvangst nemen aanzet en hen aan de verbinding met God, die door innig luisteren naar het woord van God tot stand gebracht wordt, niets gelegen ligt. Voor hen kan het ook lijken, alsof het goddelijke woord onbegrijpelijk gegeven zou zijn.
Het zal ook niet helder en gemakkelijk te begrijpen zijn, zolang in de mens niet het verlangen levend wordt om met God, door het ontvangen van Zijn woord, in verbinding te treden. In de eerste plaats is dit verlangen noodzakelijk om aan de goddelijke wil onderworpen te raken. Dan zal voor hem de betekenis van het woord van God altijd begrijpelijk zijn. Want God geeft zo, zoals het voor de mensen nuttig is, omdat Hij met de overdracht hiervan immers de bevordering van de ziel op het oog heeft.
En het woord van God moet in zijn vorm tijden doorstaan. Het moet steeds op dezelfde manier werken en voor de mensen steeds begrijpelijk blijven. Het moet daarom in zijn opbouw aan de eisen, die hier te allen tijde aan gesteld worden, voldoen. Het moet alle taalkundige hervormingen, die elke tijd met zich meebrengt, doorstaan en dus altijd begrepen kunnen worden door degenen, die naar het goddelijke woord verlangen. De genadegave van God wordt de mensen steeds zo geboden, dat de wil daarnaar voorwaarde is om de diepste betekenis van het woord van God te begrijpen, maar omgekeerd de grootste vraagstukken voor de mensen, die naar de waarheid hongeren, op te lossen zijn.
God geeft met Zijn woord tegelijkertijd de kracht, die de mens, wiens hart naar de gave van God verlangt, zal voelen. En deze kracht komt tot uiting in het begrijpen van de leer, die volkomen wijsheid is, zodat elk mens, of hij nu aardse kennis heeft of niet, in de goddelijke kennis binnen kan dringen. Zalig zijn de armen van geest. Hun hart begrijpt gemakkelijk en het verzet zich niet tegen de onderrichtingen, die van God getuigen. Ze nemen dankbaar het geloof aan, waar degene, die wijs wil zijn, twijfelt en erover peinst in hoeverre de leringen met de waarheid overeenkomen.
En God eist het geloof. Hij wil, dat Zijn woord in ontvangst genomen wordt, want Hij biedt de mensen goede gaven aan. Hij is Zelf in het woord aanwezig en zodoende zal Hij het ook zo aanbieden, dat degene, die het begrijpen wil, het kan begrijpen. Degene, die ernaar verlangt, zal het ontvangen en God is eeuwig en altijd nabij degene, die het bezit, want Hij Zelf is Zijn woord. En als Hij Zijn kinderen Zijn woord geeft, daalt Hij Zelf naar hen af om hen te verkwikken en te sterken op hun levensweg op aarde.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften