Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1489

1489 Waarde van geestelijke kennis – Aardse kennis

24 juni 1940: Boek 24

Het ontbreekt de mens aan de juiste kennis, zolang hij nog niet binnengedrongen is in geestelijke kennis, want dit brengt hem pas dichter bij de kennis. De aardse kennis draagt er wel toe bij het aardse leven aan te kunnen en te voldoen aan diens eisen, maar het heeft niet de minste invloed op de toestand van de ziel, waarvoor dezelfde zorg moet gelden als voor de lichamelijke toestand, die echter in het aardse leven belangrijker gevonden wordt.

Geestelijke kennis is voeding voor de ziel; alleen datgene wat nuttig is voor de ziel geeft haar kracht voor haar levenstaak. Degene, die zorgt voor geestelijke kennis, hoeft niet bezorgd te zijn om zijn ziel, want ze ontvangt nu voldoende van wat ze nodig heeft voor de opwaartse ontwikkeling, terwijl de aardse kennis alleen maar resultaat oplevert voor het lichaam en het aardse welzijn bevordert. Het moet duidelijk zijn voor de mens, dat alle streven in het aardse leven toch alleen maar een nuttig doel moet dienen en dus moet het ware doel van zowel het aardse, alsook de geestelijke kennis aan een nadere beschouwing onderworpen worden, in hoeverre het met het verlangen van de mens overeenkomt en het waard is nagestreefd te worden.

De aardse kennis draagt aan het verhogen van het aardse welzijn bij, maar dat laatste is het grootste gevaar voor de ziel, als er met het verlangen van het lichaam rekening gehouden wordt, dus dat wil, voelt en denkt, wat het welbehagen van het lichaam vergroot. Het gevaar voor de ziel ligt in geestelijke stilstand, die onvermijdelijk plaatsvindt als er alleen op het lichaam acht geslagen wordt. Maar het lichaam heeft slechts een kort vastgestelde levensduur. Daarna staat de ziel leeg en zonder verdienste aan de poort van de eeuwigheid en onuitsprekelijke kwellingen zijn het gevolg van de verkeerde wil, de nagestreefde aardse kennis, die hem in het hiernamaals de minste verlichting oplevert.

Degene, die echter geestelijke kennis nastreeft, bereikt op aarde al een hoge rijpheidsgraad, want dat, wat hem als geestelijke kennis gegeven werd, spoort de ziel aan voor haar opwaartse ontwikkeling te zorgen. Ze slaat geen acht op het lichaam en ze spant zich voortdurend in om in overeenstemming met de geestelijke kennis het aardse leven te benutten, wat haar al op aarde het grootste succes op zal leveren en ze onbeschrijflijk verlossend gewaarwordt in het hiernamaals.

Want geestelijke kennis te hebben, betekent een binnendringen in het heersen en werkzaam zijn van God. Het betekent kennis te hebben van de krachtstroming uit God, van Gods liefde, almacht en wijsheid, van de uitstraling van Zijn geest, van het doel en de zin van de hele schepping en de genadegaven, die de mens zich verwerven kan, wanneer hij maar wil. De kennis van dit alles is de drijfveer tot het bewuste werken aan zichzelf. Het laat het lichamelijke verlangen op de achtergrond treden en het verlangen naar God tot levensinhoud worden. Geestelijke kennis bevordert dus de toestand van de ziel en brengt de mens in zo’n toestand, dat die zich al op aarde tot een lichtwezen vormt.

Geestelijke kennis levert de ziel in de eerste plaats kennis op, maar slaat ook acht op het lichaam, want die wordt nu ook gegeven, wat het nodig heeft als er in de eerste plaats aan de ziel gedacht wordt en er ter wille van de ziel geen acht geslagen wordt op de lichamelijke verlangens. En het verscheiden van deze wereld zal gemakkelijk zijn en de ziel naar de eeuwige heerlijkheid leiden, want ze gaat met een onuitsprekelijke rijkdom naar de overkant. Ze neemt alle schatten, die ze door geestelijke kennis al op aarde verworven had, in zekere zin mee. Ze bezit iets, wat haar nooit meer afgenomen kan worden en het binnengaan in de eeuwigheid zal voor haar geluk en eeuwige gelukzaligheid betekenen.

Amen

Vertaald door Peter Schelling