Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1484
1484 Werkzaam zijn van de lichtwezens – Teleurstellingen – Zelfverloochening
22 juni 1940: Boek 24
De krachten van de hemel en de aarde verenigen zich om de Heer in alle toegenegenheid te dienen. En talloze verbindingen worden tot stand gebracht, die weer een tegenwerking van de boze macht betekenen. Dus waar de liefde actief is, wordt de boze macht verzwakt, omdat ze niet meer in die mate actief kan zijn en haar invloed kan uitoefenen op de mens, voor wie deze verlossende liefde bestemd is.
Want daar beginnen de lichtwezens hun werkzaamheid, doordat ze de mens via de gedachten onderwijzen over alle gevaren voor de ziel en de mens nu meer aandacht schenkt aan zijn zielenleven. Het werkzaam zijn van de lichtwezens is niet altijd zichtbaar, maar overal daar gewaar te worden, waar de gedachten van de mens zich met God bezighouden. Hoe groter de wereldse nood is, des te eerder zal het de lichtwezens lukken om via de gedachten op de mensen in te werken en des te groter zal het getal van degenen zijn, die God zoeken en Hem dus ook vinden.
De lichtwezens zijn ijverig in hun werkzaamheid, want dat wordt met de grootste liefde en het grootste geduld uitgevoerd. Het lichtwezen zal de mens, die aan zijn bescherming toevertrouwd is, nooit verlaten en hij zal zich steeds op zo’n manier uiten, die zijn voortdurende zorg verraadt. De mens zal door allerlei gevaren gaan, die hem er steeds aan herinneren om aan het leven van zijn ziel te denken. En al deze gevaren en deze nood zijn in zekere zin hulpmiddelen voor het lichtwezen om de gedachten van de mensen naar het eeuwig goddelijke te leiden. Als het hen gelukt is, dan wordt het voor hen makkelijker en succesrijker, want dan bestaan er geen hindernissen meer voor een uitwisseling van gedachten tussen de lichtwezens en de mensen en de kansen op succes zijn groter geworden.
De goddelijke liefde geeft het lichtwezen grote macht over het hem toevertrouwde mensenkind, in zoverre het hem de gebeurtenissen zo toebedelen kan, als deze succes beloven, want de liefde van het lichtwezen is zo groot, dat het werkelijk louter ter bevordering van de ziel de mensen in aardse nood en aards gevaar laat komen, in het besef, dat deze het snelst aan de vooruitgang van de ziel bijdragen.
En de lichtwezens zijn weer vertrouwd met het aardse leven van de hun toevertrouwde zielen. Ze kennen elke opwelling van de ziel, elk aards en ook elk geestelijk verlangen en ze proberen met alles zo rekening te houden, dat de ziel hier haar voordeel uit haalt, wat nu ook vereist, dat de mens veel van waar hij vurig naar verlangt, ontzegd moet worden, omdat in de vervulling hiervan een groot gevaar voor de ziel ligt.
En nu is het ook begrijpelijk waarom het aardse leven van de mensen veel meer teleurstellingen en een zich ontzeggen oplevert, dan de vervulling van zijn aardse wensen. Dit vervullen vormt het grootste gevaar voor de ziel, want die verhindert vaak het opstijgen van de geest tot deze hoogte, die de ziel pas het succes van een geestelijke rijpheid oplevert. Ze is hinderlijk voor de geestelijke verdere ontwikkeling van de ziel door de lichtwezens. Ze houdt de gedachten van de mensen op de aarde gericht en beletten die gedachten de vlucht omhoog en dit is altijd schadelijk voor de vooruitgang van de ziel.
De liefde van de lichtwezens is echter zo groot, dat die het mensenkind niet in dit gevaar kan laten en daarom de hindernis wegneemt, ofschoon dit de mens pijn en verdriet bezorgt. Maar eens zal de ziel de liefde van deze wezens herkennen en hen dankbaar zijn voor alles, wat de toestand van rijpheid bevorderde en licht en kennis opgeleverd heeft.
Amen
Vertaald door Peter Schelling