Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1460

1460 Strijd van de lichtwezens om de te zwakke zielen

8 juni 1940: Boek 24

De ziel verlangt naar bevrijding, ook wanneer ze op aarde een verkeerde weg bewandelt. Ze is zich weliswaar van haar dwaling bewust, maar te zwak om zich uit haar boeien te bevrijden. Anders zou haar geen schuld toe te kennen zijn en zou ze in het hiernamaals geen vergelding te vrezen hebben. Want het staat haar altijd vrij om haar zwakke wil te versterken en te vragen om kracht om zichzelf te verlossen, zodat ze dus slechts haar vrije wil hoeft te gebruiken. Ze moet wel grote moeilijkheden overwinnen om tot de hoogte te geraken, maar er wordt niet te veel of iets onvervulbaars van haar verlangd, omdat haar in dezelfde mate de kracht daartoe ter beschikking staat.

Wanneer ze echter haar vrije wil op de tegenovergestelde manier gebruikt, wanneer ze zich uit eigen beweging naar de tegenstander toekeert, dus de kracht om te handelen en te denken daar vandaan verlangt, dan zal ze ook van daar ontvangen worden en haar weg leidt neerwaarts, het verderf tegemoet. De tegenstander zal nu proberen om het bewustzijn van deze ziel te vertroebelen, doordat hij haar op aarde alles toekent, wat haar tevreden stelt. Hij zal het aardse verlangen vervullen en dus proberen om de ziel te bedwelmen, opdat ze niet te veel moeite doet om vrij te worden van de macht, die haar overheerst.

En hij zou nu een gewonnen spel spelen, wanneer er van goede geestelijke zijde niet ongelofelijk om deze zielen geworsteld zou worden. De tegenstander zal de ziel niet zonder strijd afstaan. En daarom werken de lichtwezens onvermoeibaar op zulke zielen in, door te proberen om via de gedachten hun het grote gevaar bekend te maken, waarin ze zich bevinden.

Daarom zal ook de mens, die zich zonder bezwaar aan de boze macht uitgeleverd heeft, zich af en toe met gedachten bezighouden, die hem niet bevallen, want hij wordt niet zonder waarschuwing gelaten, als hij een verkeerde weg gaat. Als hij nu tot het inzicht komt, dat zijn weg verkeerd is en hij nu de wil heeft om een andere weg in te slaan, dan staat hem ook al de kracht ter beschikking, die hij alleen mag benutten om zich te bevrijden van de boze macht.

Maar als hij de hulp van de kant van de lichtwezens afwijst, dan is hij hopeloos aan de macht van het kwaad prijsgegeven en zulke zielen gaan voor eeuwige tijden verloren. Dat wil zeggen, dat ze eigenzinnig weer die toestand nastreven, die deze zielen sinds onheuglijke tijden gebonden hield. De macht van de tegenstander is des te groter, naarmate de wil van de mens zich meer aan hem uitlevert. En als de wil eerst eenmaal door hem verzwakt is, wordt het steeds moeilijker voor de ziel om zich los te maken uit haar boeien.

En toch is de toestand van een ziel niet hopeloos, zolang goede geestelijke krachten zich voor haar inspannen. Dat wil zeggen, zolang de ziel beide krachten op zich in laat werken, dus zich niet juist tegen de goede geestelijke krachten verzet. Dan bestaat er nog steeds de hoop, dat ze haar wil naar deze krachten toekeert. En dan is het gevaar voor de ondergang van deze ziel voorbij. Dan kunnen de goede geestelijke krachten aan de versterking van de wil bijdragen en het zich losmaken uit de macht van de tegenstander zal steeds makkelijker worden, naarmate de ziel de goede krachten meer macht over zich geeft, zodat deze krachten nu hun gehele invloed kunnen doen gelden. En het zal de ziel lukken om de juiste weg naar de hoogte te vinden.

Amen

Vertaald door Peter Schelling