Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1459
1459 Liefde van mens tot mens
7 juni 1940: Boek 24
Wat jullie mensen liefde noemen, is een door God gewenst gevoel van saamhorigheid en hoeft daarom voor Hem niet te worden ontkend. God Zelf heeft dit gevoel in uw hart gelegd om jullie gelukkig te maken en zodat jullie Hem ook kunnen naderen, want innige genegenheid voor een medemens, die in de eerste plaats een schepsel van God is, moet tegelijkertijd liefde voor God zijn en dus is niet alleen maar het schepsel, maar ook de Schepper Zelf onderwerp van deze diepe genegenheid. Dus je schenkt de eeuwige Schepper dezelfde liefde, die je aan Zijn schepselen geeft. Alleen moet die liefde gevend zijn, maar niet verlangend. Ofwel, dit verlangen moet net als liefde zijn.
God heeft Zijn schepselen tot vreugde voor elkaar geschapen. De één moet de ander dienen, dus hem geven, wat hem zelf begerenswaardig lijkt. En als hij liefde van hem verlangt, moet hij ook liefde geven. Zo wil de Heer het, die Zijn liefde eveneens aan Zijn wezens zou willen geven en daarom ook liefde van hen verlangt.
Als de mens nu aards voordeel zoekt, dan is zijn liefde niet oprecht, want ze ontspringt aan de eigenliefde, die niet van goddelijke oorsprong is. Dan heeft de tegenstander dat gevoel in uw hart gelegd, opdat uw wil daardoor verzwakt wordt en u acht slaat op de verlangens van het lichaam. Dan probeert eenieder te nemen, maar niet te geven. En dan zal de liefde ook geen zegenrijke uitwerking hebben. Want het is de liefde voor de wereld, de liefde voor het zinnelijke. Het is geen door God gewild gevoel, maar het middel, dat de tegenstander gebruikt om u ten val te brengen. Dan geeft u de neiging, die u beheerst, ten onrechte de naam liefde, maar het is eerder verlangen en egoïsme, maar geen onbaatzuchtige liefde, die gelukkig makend is.
Wat uit God voortkomt, moet elkaar ontmoeten en gezamenlijk naar God streven om elkaar te steunen en op de weg naar boven te leiden. En deze liefde moet zich uiten in het verlangen naar elkaar. De mens moet stralend van geluk de aanwezigheid van de ander als een kostelijk geschenk van God ervaren. Zijn hart moet vol dankbaarheid de Schepper, Die hem een straal van Zijn liefdeslicht toe laat komen, tegemoet juichen. En de liefde voor elkaar moet goede gedachten voortbrengen en aanleiding geven tot goede handelingen.
Dan is de liefde geheel in overeenstemming met de wil van God. Ze maakt gelukkig en ze verheft. Ze verlangt niet, maar ze geeft. Ze is uit God geboren en leidt tot God terug. Ze kent geen grenzen en blijft bestaan tot in eeuwigheid, want als ze uit God is, kan haar nooit een halt toegeroepen worden. Ze zal voortdurend geluk en vreugde betekenen en onveranderd blijven, want ze is iets geestelijks, dat van God uitgaat, dat niet het lichaam, maar de ziel van de mens beroert en dus ook niet door het lichaam, maar door de ziel ervaren wordt. De liefde is de kracht, die de vereniging van de geestelijke wezens bevordert en daarmee Gods meest volledige goedkeuring krijgt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling