Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1449
1449 Levende wezens – Ontvangers van licht en kracht
2 juni 1940: Boek 24
Ook het nietigste wezen is ontvanger van goddelijke kracht en juist deze wezens hebben wel een taak, die enorm belangrijk is voor het bestaan van de totale schepping. Deze wezens hebben een doel, dat heel duidelijk het dienen laat herkennen. Ze moeten voortdurend bezig zijn als geleider van de goddelijke liefde. Want goddelijke liefde is kracht, die alle wezens gegeven moet worden en het doorgeven gebeurt door juist deze kleinste levende wezens, van wie het de opdracht is om alles, wat met hen in aanraking komt, in zekere zin met elkaar in verbinding te brengen, opdat het contact, dat het in ontvangst nemen van goddelijke kracht mogelijk maakt, tot stand komt.
Maar dit proces is onafhankelijk van de wil van de individuen, in hoeverre deze wil toestemming geeft voor het willen ontvangen van deze kracht. Daarom zijn de nietigste wezens ervoor bestemd om zich voor een proces te lenen, die andere levende wezens weer het bestaan verzekert. Maar ze mogen tevens in de staat van een zekere werkzaamheid komen en dit is reeds het eerste stadium van de verlossing. Alles, wat tot werkzaamheid toegelaten is, heeft ook een graad van rijpheid, waar het licht ontvangen en doorgeven kan. Zodra het wezen dus toegelaten is om werkzaam te zijn, zal het ook licht kunnen verspreiden. En daarom zal er steeds daar, waar deze levende wezens werkzaam zijn, licht zijn, terwijl er dan duisternis is, als deze wezens hun werkzaamheden stoppen.
Werkzaamheid betekent dus ook altijd licht. En hoe intensiever de straling van de goddelijke lichtgevers op het wezen, dat licht ontvangt, inwerkt, des te meer wordt deze werkzaamheid weer aangespoord of gesteund. De levende wezens moeten de taken, die hun door God toegewezen zijn, uitvoeren. Ze moeten dus werkzaam zijn en hebben daar kracht uit God voor nodig. Deze ontvangen ze en nu zijn ze de stroomkring van de goddelijke liefde, die voor het wezen onvoorstelbare genaden betekent, binnengetreden. Nu ze in het licht wandelen, ervaren ze de weldaad hiervan. Het stimuleert de drang om werkzaam te zijn en werkzaamheid is de toestand van degenen, die bevrijd zijn: de verlosten.
Maar voor het menselijke oog is de werkzaamheid van de kleinste levende wezens nauwelijks waarneembaar. En toch zijn al deze wezens overeenkomstig hun staat van rijpheid ingedeeld in de kring van degenen, die God en Zijn schepping dienen. Alle wezens worden in tijdvakken een werkzaamheid als opdracht gegeven, die ze nu ook geheel volgens de goddelijke wil vervullen.
Steeds wordt het levende wezen weer in de staat van rust, de passiviteit, geplaatst om de weldaad van de activiteit op zich in te kunnen laten werken, want het herkent in de afwisseling van de activiteit en de rust, dat de activiteit overeenkomt met de bevrijde toestand, terwijl de rust overeenkomt met de in de vaste vorm gebonden toestand. Daarom zal dat kleinste levende wezen, als het eenmaal toegelaten is om werkzaam te zijn, met alle ijver zijn taak vervullen en dus ook alle wezens in de schepping als geleider van licht en kracht dienen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling