Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1445
1445 Het afnemen van het verlangen naar de waarheid hindert het opnemen
31 mei 1940: Boek 24
Er liggen geweldige hindernissen in de weg voor degenen, die opwaarts streven, bij het in ontvangstnemen van geestelijke boodschappen, als de toestand tijdens het opnemen niet overeenkomt met de goddelijke wil. De stromingen, die een gemakkelijk opnemen mogelijk maken, worden uitgeschakeld, zodat de mens dus moet worstelen om innerlijke sterkte, zodat hij bij het afdwalen van de gedachten gehinderd wordt en hij zich inniger naar God keert, om in de waarheid te blijven. De wil naar de waarheid moet bij de ontvanger steeds weer levend worden. Hij mag niet slechts mechanisch een zending in ontvangst nemen, maar zijn verlangen naar de waarheid moet bij elke bekendmaking vooropgesteld worden. Hij moet naar de waarheid verlangen om deze te kunnen ontvangen.
Als nu het verlangen naar de waarheid afneemt of de mens geneigd is om welgevallen te hebben aan een onwaarheid, moet hij door grotere moeilijkheden bij het ontvangen gehinderd worden om gevolg te geven aan deze innerlijke neiging. Hij moet dus steeds aan zichzelf werken en mag niet toegeven aan wilszwakte. Hij moet een uitgesproken zelfdiscipline beoefenen. Hij mag geen gedachten op laten komen, die zich van de waarheid verwijderen.
De Heer beschermt Zijn woord en Hij laat het niet misvormen door leringen, die niet met Zijn wil en de waarheid overeenstemmen. En dus hindert Hij het opnemende mensenkind bij het ontvangen, als diens wil van Zijn wil af zou willen wijken. Hij plaatst hindernissen op zijn weg en het overwinnen hiervan laat de mens de weg naar het juiste denken terugvinden. Hij leidt hem en neemt hem Zelf bij de hand, maar de hindernissen moet hij zelf overwinnen en doorworstelen om God, de gever van de waarheid, weer te kunnen naderen.
Zo zal dus elke onzuivere of onware gedachte hem steeds een gevoel van scheiding van Hem opleveren. De mens zal aarzelen om deze gedachte toe te laten. Hij zal ertoe geneigd zijn om deze gedachte af te wijzen en hem uiteindelijk te laten vallen. Hij wordt duidelijke gehinderd om hem op te schrijven door een innerlijk gevoel van afwijzing.
En daarom is het ook goed om te weten, dat alleen die mens in staat is om te ontvangen, die zichzelf rekenschap geeft van zijn innerlijk gewaarworden, die het zonder bezwaar toegeeft, als het met zijn gedachten afdwaalt en zich inspant om voor God en zichzelf waarachtig te blijven. Daarentegen moet ook hij strijden tegen de vijandigheden van de boze machten. Hij moet, als hem bij het ontvangen van geestelijke zendingen de geringste tegenstand geboden wordt, zich zonder mededogen aan zelfkritiek onderwerpen en al het denken ondergeschikt maken aan de Heer, opdat het goed geleid wordt. Want de tegenstander probeert de zwakte van de mens te benutten en dus moet er om sterkte van de wil gevraagd worden. Zonder deze schenking van kracht kunnen de gaven uit de hemel niet ontvangen worden, dus moet om schenking van kracht gevraagd worden als vergoeding hiervoor, dat het mensenkind zijn wil aan de Vader in de hemel overgeeft en alleen Hem maar dienen wil.
Amen
Vertaald door Peter Schelling