Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1429

1429 Wil tot verlossing – Kwellen van de onderwereld

21 mei 1940: Boek 23

De wil tot geestelijke verlossing is de drijfkracht achter een geordende levenswandel volgens de wil van God, want de mens, die zijn onvrije toestand beseft en ernaar verlangt om daarvan vrij te worden, zal ook besluiten om tegenstand te bieden aan de macht, die hem geboeid houdt. Hij doet nu bewust dat, wat niet overeenstemt met de wil van deze macht en hij zal omgekeerd weer in een dienende verhouding tot God treden. Er is een heel onmiskenbare helderheid in zijn denken, want de wil tot geestelijke verlossing trekt geestelijke krachten aan, die het denken van de mens nu zuiveren en hem kan zodoende de weg naar het vrij worden duidelijk gewezen worden.

Daarentegen zullen alle hulpkrachten van de boze macht zich eveneens inzetten om aan dit streven naar de hoogte een einde te maken. En ze zullen zich daartoe van alle middelen bedienen, want alles, wat zich aan hen ontrukt, betekent voor hen een verkleining, een afnemen van hun macht. Dus al het geestelijke, dat zich aan hen ontrukken wil, wordt nu lastiggevallen door wezens van de onderwereld. En deze verdrukking veroorzaakt een gevoel van angst, twijfel en innerlijke nood.

De slechte krachten beogen daarmee, dat de mens zich ter verheffing uit zijn bedrukte toestand door wereldse gedachten en vervulling van wereldse verlangens een compensatie verschaffen zal. En dan heeft de vijand vrij spel, want hij boeit de ziel van de mens nu opnieuw en het loskomen van zijn macht wordt steeds moeilijker. Stuurt het mensenkind in zo’n nood echter zijn gedachten naar boven met de vast wil om de strijd tegen deze macht voort te zetten, dan is het resultaat overeenkomstig groter, want de wil van de mens wordt gewaardeerd en hem wordt van goede geestelijke zijde kracht en goddelijke genade gegeven.

Het geestelijke keerpunt in het aardse leven van de mens is steeds het moment van het diepste contact met God. Want dit is tegelijkertijd ook het moment, waar de goede geestelijke kracht in actie komt. Van dat moment af aan strijdt de mens niet meer alleen tegen zijn aartsvijand, maar hij heeft de grootste steun te verwachten, als zijn wil zich naar God toegewend heeft.

Maar de mens moet steeds weer met de vijandelijkheden van de tegenstander rekening houden, die hem hindernissen van allerlei soort in de weg zal leggen om zijn weg omhoog te belemmeren of te bemoeilijken. En deze onmiskenbare invloed van de slechte kracht mag de wil van de mens om zich te bevrijden niet verzwakken. Hij heeft het tegengif bij de hand, het innige gebed tot God om kracht en genade. Want de Vader in de hemel verhoort zo’n gebed, omdat de liefde voor Hem en de wil tot vereniging met Hem het gebed naar Hem op laat stijgen, want als het kind naar de Vader verlangt, kan hij elke hulp verwachten.

Amen

Vertaald door Peter Schelling