Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1427
1427 Plichtsvervulling – Vrijwillig of automatisch
20 mei 1940: Boek 23
Alleen dat, wat uit vrije wil nagestreefd en uitgevoerd wordt, is van waarde voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel. Mensen kunnen aangespoord worden tot een leven, dat op zich overeenkomt met de wil van God. Maar deze mensen handelen slechts vanuit een zekere dwang. Wanneer hun eigen wil niet deelneemt, zijn de daden zinloos, dat wil zeggen, waardeloos voor God. Elke plichtsvervulling betekent wel een correct aards leven, maar geen bijzondere verdienste voor de eeuwigheid. Want dat, wat in de eeuwigheid gewaardeerd wordt, moet uit de vrije wil voortgekomen zijn.
Het is niet voldoende, dat bepaalde geboden vervuld worden, waaraan op aarde een grote betekenis toegekend wordt, maar die weinig of helemaal niets van de goddelijke wil in zich dragen. Het goddelijke gebod van de liefde te vervullen uit de meest innerlijke drang omsluit alles, wat bevorderend werkt voor de ontwikkeling van de ziel.
Er wordt vrij vaak van jullie geëist om automatisch het gebod van de liefde te vervullen. Jullie worden tot daden gebracht, die op zich wel overeenkomen met de wil van God, als ze in vrije wil uitgevoerd worden. De mens zal zich echter niet aan het geloof overgegeven hebben door de wil van de Heer vervuld te hebben en in werkzame naastenliefde op te gaan. Alleen zijn eigen wil is doorslaggevend en het wordt slechts gewaardeerd in hoeverre hij zich liefhebbend tot zijn doen gedrongen voelt.
En daarom wordt de mens, bij wie het innerlijke denken geheel niet overeenkomt met zijn uiterlijke handelingen, heel vaak, of door zijn medemensen eer aangedaan, of voor vroom aangezien. Een mens kan steeds slechts dat doen, wat volgens menselijke wetten van hem geëist wordt, maar zonder in verbinding te staan met God. Een zekere ambitie en de zucht naar erkenning is de drijfveer tot grotere plichtsvervulling, maar de ontwikkeling van de ziel wordt in twijfel getrokken, want alleen de diepste drang van het hart is doorslaggevend.
Wat de wereld eist, moet steeds tot een zekere graad van instandhouding van de wereldse macht dienen. Wordt het echter aan de mensen overgelaten, dan is het doel ook edeler. Want dan kan de eigen wil werkzaam worden. Dus hebben alle dwangmaatregelen, die de schijn van naastenliefde hebben, evenals de noodzakelijke vervulling van kerkelijke geboden slechts de minste waarde voor God, maar elk vrijwillig vervullen hiervan verhoogt de waarde.
Amen
Benutten van geestelijke stromingen – Herhalingen
Het zijn betrekkelijk grote moeilijkheden, waaronder een verbinding van het hiernamaals naar de aarde tot stand komt, als het ontvangende deel de geestelijke stromingen, die een gemakkelijke communicatie bevorderen, niet benut.
Onwelwillend zijn de stromingen dan, wanneer alle geestelijke krachten zich in overgrote liefde naar God toewenden en kracht uit God ontvangen. Wanneer de verbinding met het volmaaktste Wezen plaatsvindt en dus niets onvolmaakts de in het licht staande wezens mag naderen, omdat de krachtschenking uit God al het onvolmaakte uit zou wissen door de onvoorstelbare lichtintensiteit.
Het gebeuren van de overdracht van de goddelijke kracht op de onvolmaakte wezens vereist echter een omhulsel van het lichtwezen, want het is het geestelijk onrijpe in de mens, dat onderwezen wordt en dit kan niet zonder gevaar het stralende licht van de geestelijke onderwijzer verdragen. Maar elk onderwijzend wezen in het hiernamaals staat in het licht. In het hiernamaals wordt de taak van leraar niet aan onvolmaakte wezens gegeven.
Als dus nu de goddelijke lichtdragers het mensenkind onderwijzen, moeten ze hem omhuld naderen. Maar het ontvangen van goddelijke kracht laat het lichtwezen in de hoogste lichtintensiteit stralen. En het licht doordringt elk omhulsel. Bijgevolg moeten de wezens zich ver van het aan aarde gebonden wezen verwijderen. Het begrip ‘ver’ moet niet als een ruimtelijke verwijdering begrepen worden, maar de afstand moet vergroot worden. De geestelijke kracht, die het mensenkind toegestuurd wordt, moet verminderd worden. En dit komt nu in een moeilijke ontvangst van de boodschappen tot uiting, wat nog moeilijker wordt, als de ontvangende mens er niet met alle zinnen naar verlangt.
Maar omgekeerd kunnen de lichtwezens buitengewoon succesvol werken, als ze hun verwijdering mogen verminderen. Een kind, dat hongerig is naar ontvangst, kan in zekere zin dichter bij het licht staan. Het verlangen naar het licht laat een sterkere lichtintensiteit onschadelijk zijn en als de lichtdrager weer een overeenkomstig omhulsel heeft omgedaan, kan hij zich gemakkelijker met het geestelijke in de mens in verbinding stellen en dit wordt merkbaar door een ongehinderde ontvangst van het goddelijke woord.
En zo is de kracht uit God in staat om in verschillende sterkten te werken. Er zijn altijd bepaalde stromingen, die vaak herkenbaar zijn aan een sterkere wil om te ontvangen en het moeiteloos opnemen, waarop gelet moet worden. Maar om nu ook de goddelijke genade in stromen vol licht waardig te worden, moet de mens zijn gehele wil aanwenden om zich te veredelen. Hij moet alles mijden, wat de geest zou kunnen hinderen bij de vlucht omhoog. Hij moet zonder bedenkingen de aarde ontvluchten en zo de kracht uit God in versterkte mate in ontvangst kunnen nemen.
Nu probeert de goddelijke liefde het geestelijke naar de hoogte te leiden en daarom zijn de lichtdragers erop bedacht om de mensen zonder ophouden licht en kracht te geven, opdat het ontvangende mensenkind niet ontmoedigd wordt door een vergeefs ingespannen luisteren naar het woord uit de hoogte. Daarom zijn de wezens in het hiernamaals, die gedienstig zijn en bereidwillig om lief te hebben, aangewezen om de boodschappen te herhalen. Deze wezens kunnen slechts dat, wat hun opdracht is, overbrengen. Ze kunnen dus niet eigenmachtig iets aan de mensen geven, wat tegen de wil van de lichtdragers, dus tegen de goddelijke wil, zou zijn.
En zulke herhalingen worden dan steeds aangeboden, wanneer de goddelijke liefdesgeest zich verenigt met Zijn wezen. Tenzij de wil om te ontvangen of het verlangen naar zendingen van boven niet buitengewoon groot is. Maar een in de diepste liefde staand mensenkind, wiens hart naar goddelijke gaven verlangt, wordt in de lichtkring opgenomen, maar hij wordt tegen de buitengewone lichtintensiteit, die hem schade zou berokkenen, liefdevol beschermd.
Amen
Vertaald door Peter Schelling