Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1414

1414 Louteringsproces

11 mei 1940: Boek 23

Het louteringsproces, waaraan elke ziel blootgesteld is, zal zolang voortduren, totdat de gang over de aarde afgelegd is, want zolang deze aardse gang niet beëindigd is, is ook de ziel niet vrij van afvalstoffen en daarom ook niet waardig om het hoogste en zuiverste Wezen, de eeuwige Godheid, te naderen. Want elke onvolmaaktheid scheidt het wezen van God, Die toch de volmaaktheid Zelf is.

En derhalve moet eerst de volmaakte toestand bereikt zijn, voordat de versmelting met de eeuwige Godheid zich voor kan doen. Het wezen moet elke onzuiverheid afgedaan hebben. Het moet zonder tekortkomingen zijn. Het moet zich volledig gereinigd hebben en daartoe was de gang over de aarde absoluut noodzakelijk. Het was de enige mogelijkheid het wezen zo te vormen, zoals het sinds eeuwigheid zijn bestemming is. Tot een God gelijkend wezen. Tot een wezen, dat in liefde opgaat, dat in liefde dient en nu weer van zijn kant een missie uitvoert om onvolmaakte wezens naar volmaaktheid te leiden.

Zolang dit proces niet volkomen ten uitvoer gebracht is, kan de vereniging met God niet plaatsvinden. Maar God verlangt naar Zijn schepselen. De Vader wil Zijn kinderen winnen en daarom probeert Zijn eindeloze liefde de weg voor hen te verkorten. Hij stelt hen alle mogelijkheden ter beschikking om zich van de afvalstoffen te ontdoen. Hij geeft hun taken, waarvan de vervulling hen vooruitgang oplevert. Hij biedt hun hulpmiddelen aan, die eveneens in korte tijd een loutering bewerkstelligen en Hij laat het in het laatste stadium aan het wezen over om zich uit de onvrije toestand te verlossen. Hij geeft hem het vermogen om te beseffen. Hij verleent het wezen elke hulp en verlangt enkel de vrije wil van hem. Maar Hij belooft hem daarvoor in de plaats de meest vreugdevolle toestand in het hiernamaals.

En derhalve heeft juist de liefde van God Zelf ook deze toestand over de mensen afgekondigd, die het wezen aanleiding zou moeten geven tot het hoogste streven, als zijn wil eveneens de gebonden toestand zou willen ontvluchten. En God moet de mens weer leed toesturen om de wil om daaruit bevrijd te worden te stalen. Elk leed heeft alleen maar als doel het wezen naar God te laten verlangen, omdat pas dan de goddelijke genade in actie kan komen en zonder genade zou weer de kracht van de mens te gering zijn om zich te bevrijden en de wil wordt pas dan actief, als hij de zin en het doel van dat, wat hij nastreeft, herkent. Omdat de wil van de mens geëist wordt, moet hij door lijden en nood zo beïnvloed worden, dat hij zich daarheen wendt, waar de laatste verlossing hem wenkt, naar de eeuwige Godheid, Die in Haar liefde steeds probeert om de toestand van lijden van het wezen te verkorten.

Amen

Vertaald door Peter Schelling