Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1401
1401 Wederzijdse hulp van de wezens in het hiernamaals in de zorg om de dwalende zielen – Leed is een hulpmiddel
30 april 1940: Boek 23
Zo werkt het geestelijk volmaakte zonder ophouden voor de verlossing van het onvolmaakte en steeds is de liefde de drijfveer, want de staat van rijpheid van dit wezen heeft ook weer een werkterrein nodig. En dit zoeken ze zowel op aarde als ook in het hiernamaals. Want de nood van de niet verloste zielen is onbeschrijflijk groot en kan zonder daadkrachtige hulp niet verzacht worden. Daarom zal het ijverigste streven van de wezens in het hiernamaals zijn om zich in verbinding te stellen met de noodlijdende zielen. Maar dat is vaak moeilijk en zonder succes. Het mag echter niet opgegeven worden, om welke reden in deze wezens een overvloed aan geduld en liefde aanwezig moet zijn om niet te verslappen in hun werk.
Een kleine aanwijzing op de eeuwigheid kan af en toe voldoende zijn om de zielen tot nadenken te stemmen. En dan is de verbinding tot stand gebracht, want nu kunnen de gedachten door de vrienden in het hiernamaals overgedragen worden op een wezen, dat over de eeuwigheid nadenkt. Maar als het wezen louter van materiële gedachten vervuld is, zowel op aarde als ook in het hiernamaals, dan zal zo’n aanwijzing ongehoord wegsterven. Het wezen leeft steeds alleen in het heden en denkt niet aan de troosteloze toestand in de eeuwigheid.
Zulke wezens zijn buitengewoon hardnekkig en ze moeten zich door lijden en kwellingen van hun toestand bewust worden. En ook dan wijken de lichtwezens niet van hun zijde, zonder herkend te worden door de arme ziel, maar steeds tot hulp bereid. Daarom zijn de wezens op aarde ook voortdurend omgeven door lichtdragers, die hun gedachtegang graag naar het geestelijke zouden willen laten wenden. Maar vaak wordt hun liefde geweerd, hun hulp afgewezen en de mens blijft in dezelfde toestand, wat hem een deerniswekkend lot in het hiernamaals oplevert.
En in het besef van deze komende nood, wijken de wezens niet van de zijde van de aan hen toevertrouwde mensen, zolang deze nog op aarde verblijven. Ze zijn ook vaak aanleiding tot aardse nood en kwellingen, als ze geen andere uitweg vinden om de ziel te helpen. Ze zijn aanleiding tot mislukkingen, de grond ingeboorde hoop en teleurstellingen van allerlei soort, die echter slechts steeds het doel hebben om de mensen het nutteloze van hun aardse streven voor ogen te houden en hun denken in andere banen te leiden. Ze beseffen de waardeloosheid van al datgene, wat de mens nastreeft en omdat hun niet geestelijk opheldering gegeven kan worden, omdat dit stellig afgewezen wordt, moeten de mensen vaak gedwongen dat opgeven, wat ze nastreven.
Deze taak is niet gemakkelijk voor de in volmaaktheid staande wezens, want hun gevoel is liefde. En liefde wil steeds vervullen en geven, ze wil gelukkig maken en vreugde geven. En nu moet ze nemen van en leed veroorzaken bij de mensen, wie hun liefde geldt. Maar het leed, dat hen eens wacht, is veel groter en om dit af te wenden van hun beschermelingen, grijpen ze vaak vernietigend in het aardse leven in.
De uiteindelijk verlossing van zulke wezens is alleen door leed te bereiken, als de liefde in hen niet ontwaakt, wanneer ze het leed van hun medemensen zien. Dit kan in een mum van tijd een ommekeer van hun denken bewerkstelligen. Vaak brengt eigen leed geen besef met zich mee, maar de kwellingen van de medemensen te moeten aanzien, stemt de mens tot nadenken en brengt hem dichter bij het inzicht. En dan is het gevaar voor zo’n ziel voorbij, want het hart van degene, die in staat is om lief te hebben, is niet verhard en de invloeden van de wezens in het hiernamaals zijn niet zonder succes.
En zo kan het leed niet van de mensheid weggehouden worden, zolang ze het inzicht nog niet heeft, dat ze op aarde leeft om zich te ontwikkelen voor de eeuwigheid. Pas het lijden brengt deze gedachten dichter bij haar en het is het enige hulpmiddel voor degenen, die voor de zielen vechten.
Amen
Vertaald door Peter Schelling