Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1372
1372 Aardse vreugden van een Godgezind mens
5 april 1940: Boek 23
De geestelijke wezens in het hiernamaals staan in de innigste verbinding met de mensen en zijn dus op de hoogte van elke opwelling van het hart. En het is nu hun taak om elke opwelling, die op God gericht is, zo veel mogelijk te versterken, alsook daar belemmerend in te grijpen, waar de opwellingen van het hart tot een terugval van God zouden kunnen leiden. Alleen dat is doorslaggevend en dus bepalend voor het lot. Wanneer alle gedachten van de mens op aarde voor God welgevallig zijn, zal ook de levensloop met de diepste verlangens overeenstemmen, want het is niet meer de wereld, waarnaar verlangd wordt, maar God, dus kan ook de rustige weg tijdens het aardse leven niet belemmerend meer zijn voor de opwaartse ontwikkeling van de ziel.
Deze geestelijke wezens hebben nu de taak om te onderzoeken in hoeverre aardse vreugden nog belemmerend voor de mensen zouden kunnen zijn en derhalve leiden ze de afzonderlijke gebeurtenissen al naar gelang de grootte van het verlangen naar God. Wat dit verlangen zou kunnen verminderen of beperken, moet het mensenkind net zo lang onthouden blijven tot de wil tot God al het andere in het hart uitschakelt. God Zelf is de liefde en dus moet ook de diepste liefde van de mens God betreffen.
Alle aardse verlangens moeten de vereniging met God tot doel hebben. Alleen dat, wat deze vereniging met God bevordert, moet nagestreefd worden. Daarna heeft al het menselijk aardse verlangen aan betekenis verloren en het kan dan ook niet meer verkeerd zijn voor God. En bij een opwaarts strevend mens zullen de wezens in het hiernamaals alles weten te verhinderen, wat de definitieve vereniging met God in gevaar zou kunnen brengen, want het verlangen naar werelds geluk is slechts schijngeluk, ook als het voor korte tijd begerenswaardig lijkt voor de mens.
Als hij nu geheel en al overwonnen heeft, dus zich de vereniging met God als het enige begerenswaardige ten doel gesteld heeft, dan brengt dit ook een versoepeling van de aardse beperkingen met zich mee. Er wordt de mens veel gegeven, waar hij voorheen hartstochtelijk naar gestreefd heeft, hetgeen hem echter heel wijs ontzegd werd. Maar nu is er voor het mensenkind geen enkel gevaar, dat de scheiding van de Vader tot gevolg zou kunnen hebben. En dus hoeft het aardse leven van de God gezinde mens absoluut niet zonder vreugde te zijn, als deze vreugden niet meer het opwaartse streven in gevaar brengen, dus niet voor zichzelf gezocht worden.
Maar als het gevaar nog niet geheel overwonnen is, dan zorgen de wezens in het hiernamaals ervoor dat het verlangen van de mens eerst gezuiverd wordt en dat al het aardse verlangen gedood wordt, opdat de ziel niet het gevaar loopt om te oppervlakkig te worden. Maar degene, die God ernstig zoekt, heeft geen gevaar te duchten als hij al zijn wegen aan God overgeeft en Hem om Zijn leiding vraagt. Dan zal hij juist geleid worden en het doel bereiken.
Amen
Vertaald door Peter Schelling