Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1365
1365 Misbruik van de vrije wil – Afvalligheid van het geestelijke van God
1 april 1940: Boek 23
De mensen wijzen vaak een wijze en rechtvaardige Schepper af, omdat het onuitsprekelijke leed op aarde hen niet in een veroorzaker hiervan, Die de liefde Zelf moet zijn, wil laten geloven. En ze denken er niet over na, in hoeverre de mensen zelf de veroorzakers van alle leed en kwellingen zijn. De aanleiding van dit alles is steeds in de eigenlijke oorzaak te zoeken en de mens moet hier ook eenmaal beseffen, dat zowel het leed, alsook haar uitwerkingen de gevolgen zijn van een geheel verkeerde richting van de wil.
Steeds moet de wilsvrijheid als eerste in aanmerking genomen worden. Zonder deze vrije wil zou de mens niet dat zijn, wat hij zijn moet: een wezen, dat vanuit zichzelf volmaakt kan worden om eens net als God te kunnen scheppen en werken. Hij zou een gericht wezen zijn, niets meer dan een dier, waarbij de wil van de Schepper de uitvoering van zijn activiteit bepaalt. Het wordt dus in de eerste plaats uitgesloten, dat de wezens volmaakt op de wereld gezet zouden kunnen worden, maar ze moeten zich eerst tot dat vormen, wat hun bestemming is. En daarom kan de vrije wil ook niet van het wezen afgenomen worden. Hij kan alleen maar beïnvloed worden om zo of zo te handelen.
Dat de mensen nu de vrije wil op een voor hen heel schadelijke manier misbruiken, dat ze de vrije wil gebruiken om zich steeds verder van God te verwijderen, in plaats van Hem te naderen, is doorslaggevend voor alle begeleidende verschijnselen van hun aardse leven. Ze zouden dit leven heel makkelijk tot een draaglijk, weinig smartelijk leven kunnen maken, wanneer ze hun wil goed zouden gebruiken. Want het is hun enige taak om de scheiding van God te overbruggen, de verwijdering van Hem te verminderen, God opnieuw te naderen, van Wie ze zich verwijderd hebben, toen de geest zich van de oorspronkelijke geest losmaakte.
Al het geestelijke, wat uit God voortgekomen is, had een vrije wil. Het had zich in het allereerste begin in verwaandheid van God gescheiden. Het moet zich echter weer met de Schepper van alle dingen, met de oorspronkelijke geest, de Oerkracht herenigen. En dit is, omdat hem de vrije wil gelaten moet blijven, niet anders mogelijk, dan via de weg van het lijden, de gebonden toestand, want alleen lijden vermindert de verwaandheid. Leed is onvrijheid en het besef van onvrijheid maakt deemoedig. Het wezen kan niet anders tot zijn voltooiing komen dan in de diepste deemoed. Dus moet het wezen, dat zich machtig en heersend waande en zich tegen God, als het uitgangspunt van al het licht, verzette, onderdrukt worden tot de diepste deemoed om dan de weg omhoog met gemak af te kunnen leggen.
En de wereld is minder deemoedig en minder verlangend naar de hulp van God dan ooit. Ze staat meer dan ooit in de macht van degene, die de afvalligheid van al het geestelijke van God veroorzaakt heeft. En al het geestelijke verzet zich in grote mate tegen God, doordat de mensen Hem bewust verloochenen en in liefdeloosheid alle eisen van de tegenstander vervullen, maar geen acht slaan op het gebod van de liefde, dat weer vervuld moet worden, als de vergeestelijking, die het wezen pas dat maakt, wat het volgens de goddelijke beschikking moet zijn, van de mensen zich moet voltrekken.
En dus werd de wil misleid en deze verkeerde wil moet nu goed gevormd worden en dit is alleen nog maar mogelijk door lijden, omdat alle andere pogingen tot een verandering zonder resultaat bleven. Maar Gods liefde en barmhartigheid wil de mensen niet aan hun zelfgekozen lot overlaten. Want Zijn wijsheid herkent werkelijk wat nuttig is voor de voltooiing van de ziel van de mens.
Amen
Vertaald door Peter Schelling