Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1360

1360 Naastenliefde – Aardse en geestelijke nood

29 maart 1940: Boek 23

De zuiverste, meest onbaatzuchtige naastenliefde te beoefenen, is onnoemelijk waardevol voor de ontwikkeling van de ziel. Deze beoefening op aarde levert al een hogere rijpheidsgraad op en de ziel herkent bij het overlijden de zegenrijke weg, die ze afgelegd heeft. De mens moet steeds bereid zijn om te dienen en te geven. Hij moet steeds het welzijn van de medemensen voor zijn eigen welzijn zetten. Het moet voor hem de grootste drijfveer zijn, die hem aanzet tot een werkzaamheid, die het welzijn van de medemens betreft. Hij moet aan zijn lichaam en ziel denken, hem in aardse nood behulpzaam zijn en zijn geestelijke nood voor alles proberen op te heffen.

In het aardse leven de liefde te beoefenen, is de voornaamste opdracht voor de mens en is de ware navolging van Jezus. Want ze omsluit alles, wat God van hem verlangt. Want de mens, die liefhebbend werkzaam is, zal zachtmoedig en geduldig zijn. Hij zal ook vredelievend en barmhartig zijn, want als hij zijn medemensen liefheeft, zijn al deze deugden hem eigen, want de liefde is goddelijk en dus ook veredelend voor het karakter van de mens. Als de mens nu aan de gebrekkige toestand van de ziel van een dwalend mens denkt, zal hij medelijden hebben en zijn werkzame hulp actief laten worden. Hij zal geven, wat het de ander ontbreekt en hem in de waarheid binnenleiden, want zijn waarnemingsvermogen laat hem steeds het juiste vinden om de nood van zo’n onwetende ziel succesrijk te beïnvloeden.

Zich bekommeren om het zielenheil van de medemens is het grootste werk van barmhartigheid, want het bespaart deze het onuitsprekelijke leed, dat een onvolmaakte ziel in het hiernamaals wacht. En steeds moeten geduld en liefde werkzaam zijn, want dit werk gaat moeizaam en ze vereist daarom de grootste liefde en het grootste geduld, als er succes geboekt moet worden.

De weg omhoog gaat enkel via de liefde. De liefde kan nooit uitgeschakeld worden, want God is de liefde. God zoeken zonder in de liefde te staan, zal zonder succes blijven, want de eeuwige liefde laat zich juist alleen maar door actieve naastenliefde vinden. Maar juist op die liefde wordt zo weinig acht geslagen en de toestand van de ziel van de mensen is daarom zo zwak, dat de grootste nood voor deze zielen onvermijdelijk is.

En als de ziel deze nood in het hiernamaals bespaard moet blijven, moet de mens nog op aarde gekweld worden, opdat de liefde in hem tot ontplooiing komt. Opdat de één het aardse lot van de ander draaglijk probeert te maken en daardoor de nood van de ziel verminderd wordt. Want de ziel heeft andere middelen voor haar welbevinden nodig, dan het lichaam. De ziel komt alleen de werken van liefde ten goede. Haar zal alles, wat het lichaam zich ten gunste van de medemensen ontzegt, omhoog helpen. En daarom zullen de mensen er steeds op bedacht zijn hun eigenliefde te onderdrukken en alles, wat hen begeerlijk lijkt, de mensen toe te laten komen.

En als de mens de rijpheid van zijn ziel nastreeft, zal hij niet verzuimen de medemens rijpheid van de ziel te bezorgen, doordat hij hem bereidwillig en blijmoedig van zijn kennis omtrent de waarheid afstaat, doordat hij hem onderwijst over God, Zijn eindeloze liefde en barmhartigheid en van de eigenlijke aardse opdracht van de mens. En als het hem gelukt is een ziel uit de duisternis te redden, heeft hij zich waarlijk beziggehouden met de naastenliefde en dit levert hem het kostelijkste loon op, want de geestelijke nood onder de mensheid is veel groter dan de lichamelijke nood. En oefen je daarom in de liefde, opdat je verlossend op aarde werkt.

Amen

Vertaald door Peter Schelling