Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1158
1158 Eeuwige zaligheid – Werkzaamheid, geen toestand van rust
4 november 1939: Boek 20
Aan het wezen, dat overeenkomstig de wil van God geleefd heeft en die losgemaakt is van de zwaartekracht vertoont zich een schouwspel, dat voor de mensen op aarde niet te beschrijven is. Want hij begrijpt niet, wat de liefde van God buiten de aarde geschapen heeft en welke vreugden de Vader voor degenen, die zich als kinderen van God bewezen hebben, klaar gemaakt heeft. Onvergelijkbare genoegens staan hen te wachten. En hoe ijveriger het mensenkind op aarde werkzaam was om de wil van God te vervullen, des te helderder is het licht, dat hij nu tegemoet gaat. De ziel is nu ontsnapt aan de chaos van de duisternis. Ze gaat een sfeer binnen, die helder, licht en duidelijk is en gesloten voor de demonen van de onderwereld. En deze demonen kunnen daarom niet meer op de nu in het licht staande zielen inwerken, zodat deze zielen niet langer meer hels door de boze macht behandeld kunnen worden.
En deze toestand is zo buitengewoon weldadig en vreugde brengend, want het worstelen van de ziel is tot een einde gekomen. In haar is vrede en rondom haar is stralend licht en een onbeschrijfelijke zaligheid. Want alle wezens, die in dezelfde sfeer verblijven, dragen eraan bij om de gelukzaligheid te vergroten. De liefde van deze wezens heeft een niveau bereikt, dat ze nu de nabijheid van de Heer waardig zijn. Want ze verlangen op grond van deze liefde naar kracht en de vervulling van hun vurig verlangen is buitengewoon gelukkig makend en van zo’n aard, dat het liefde ontvangende wezen onverminderd alles wat het zelf ontvangt verder moet geven aan alle wezens in het heelal.
Want de liefde van de Vader in de hemel droogt niet op. Ze stroomt ononderbroken naar alle schepselen en wordt dus ook onophoudelijk door talloze volmaakte wezens naar Zijn schepselen gestuurd, dat wil zeggen wezens, die zich in het licht en in de waarheid bevinden, die tegelijkertijd zowel ontvangers als overdragers van deze goddelijke liefdeskracht zijn.
Enkel in de staat van volmaaktheid is het wezen in staat deze goddelijke overvloed van liefde te dragen. En alleen in de volmaakte staat is het geschikt om deze liefdeskracht door te geven en dus is dit laatste, dat ze doorgevers zijn van alle kracht uit God, ook de taak van deze wezens in het hiernamaals. Dat ze onophoudelijk volgens de wil van de eeuwige Godheid werkzaam zijn.
De mensen hebben vaak zo’n verkeerde voorstelling van het leven in de eeuwigheid. Ze stellen zich deze voor als een staat van beschouwelijke rust en een eeuwigdurend genieten. En toch is het eeuwige leven een staat van ijverige werkzaamheid. Alle geluk en de hele zalige toestand uit zich in een onafgebroken werkzaamheid, in een voortdurende hulp al het niet verloste te bevrijden. En een toestand van rust zou hetzelfde betekenen als vergaan en ondergang.
Alleen is de aardse toestand van de inspanningen en de drukkende bezorgdheid niet met enige arbeid in het hiernamaals te vergelijken. Het eeuwige leven in de volmaaktheid is totaal niet onder de indruk van om het even welke krachten, die zich bezwarend zouden kunnen uiten. Alleen de innige vereniging met de goddelijke Heer en Heiland vereist deze werkzaamheid en alleen de wil van de Vader wordt als het ware vervuld, doordat allen, die zich in het licht bevinden als Zijn kinderen de werkzaamheid volgens Zijn wil uitvoeren. En daarom kan de mens zich nooit een toestand van rust als het toppunt van de eeuwige zaligheid voorstellen, want alles wat leeft, moet actief zijn en dus is het eeuwige leven een eeuwigdurend bewust werken en uitvoeren van de goddelijke wil.
Amen
Vertaald door Peter Schelling