Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1156

1156 Grenssteen – Geestelijk bezit – Geestelijke rijkdom

2 november 1939: Boek 20

De grenssteen zal steeds daar geplaatst zijn, waar bezit ophoudt en een ander bezit begint, want deze grenssteen moet ruzie en strijd voorkomen. Het moet getuigen van het recht van elke bezitter en verhinderen, dat er ter wille van het bezit geschilpunten ontstaan, waarover de bemiddelingen onmiskenbaar moeilijk zouden zijn. De markering van de grens is in zekere zin een bescherming tegen inbreuken op het eigendom van anderen. En daarom richt de mens zelf een zichtbaar teken op, zodat de medemensen het eigendom respecteren.

Degene, die nu dit voorbeeld toe wil passen op het geestelijke leven van de mensen op aarde moet zich eerst voorstellen, dat alleen die mens aanspraak op bezit kan maken, die zich inspant om zijn geestelijke kennis te vergroten. Maar aan deze kennis zal nooit een grens gesteld hoeven worden en nog veel minder zal zijn bezit betwist en dus verminderd kunnen worden door de medemensen. Want als iemand zich deze geestelijke rijkdom toe-eigent, dan zal dit toch het bezit van eerstgenoemde niet verminderen, want het geestelijke goed van de mens is ondeelbaar en toch weer aan alle mensen te geven. Iedereen kan zich hiermee verrijken, zonder iets van de anderen te hoeven afnemen. Het zou in alle overvloed verlangd en toegeëigend kunnen worden en toch zal er niets van de gever afgenomen worden.

En bijgevolg is het niet nodig om angstig een markeersteen te plaatsen, die het verminderen van de geestelijke gave moet verhinderen, want wat eenmaal aan geestelijk goed bestaat, kan nooit en te nimmer minder worden. En daarom zal er in het geestelijke rijk ook nooit een wezen de ander schade kunnen berokkenen, maar er zal enkel een wedijver onder elkaar zijn om geestelijk goed in ontvangst te nemen om de geestelijke rijkdom te vergroten. En het wezen zal dit kunnen, zonder dat zoiets een schadelijk of nadelig effect zou kunnen hebben voor de andere wezens.

Zodoende is de grenssteen als veiligheidsmaatregel voor het eigendom enkel in het aardse leven bruikbaar en dus een gewoonte, die de beveiliging van aardse waardevolle voorwerpen betreft, maar in geestelijk opzicht zou het alles willen afbakenen onnodig zijn. En het wezen zou steeds alleen maar willen geven, zonder zelf van een bezit afstand te doen, voor zover het alle materiële begeerten overwonnen heeft en zijn verlangen alleen nog maar geestelijke rijkdom betreft.

Amen

Vertaald door Peter Schelling