Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1152
1152 Eigendunk – Zelfkennis
29 oktober 1939: Boek 20
De ergste vijand van de mens is dat zijn eigendunk hem niet verlaat, want hij is dan in zekere zin zonder zelfkennis. Hij ziet zichzelf in een verkeerd licht en doet dus niets anders, dan zichzelf nog verhogen in plaats van zichzelf in alle deemoed rekenschap te geven, zijn fouten en gebreken te herkennen en ze te bestrijden.
Aan elk streven naar volmaaktheid moet het besef voorafgaan, maar wie zichzelf in de spiegel van rechtvaardigheid en onaantastbaarheid beziet, streeft niet naar boven, want hij waant zich al boven. Hij heeft ook geen verlangen naar een opwaartse ontwikkeling, omdat hij zich niet bewust is van zijn gebrekkige staat van rijpheid. En hij zal ook zelden een desbetreffende aanwijzing accepteren, omdat hij zich van zijn waarde bewust is en hij daarom buitengewoon ver verwijderd is van het ware besef van de toestand van zijn ziel.
En dus zal het nauwelijks mogelijk zijn om een van de waarde van zijn persoonlijkheid overtuigd mens de noodzaak van het streven naar volmaaktheid duidelijk te maken, want steeds zal hij dit wel bij zijn medemensen op zijn plaats vinden, maar nooit bij zichzelf. Hij herkent zijn eigen grootste gebrek niet en vindt dus moeilijk de weg naar het inzicht. Hij heeft een bepaald enorm groot gevoel van eigenwaarde, dat hem hindert om zich deemoedig vragend aan de Vader in de hemel toe te vertrouwen en dus is dit gevoel van eigenwaarde de grote vijand van de ziel. Hij buigt niet voor de Vader en hij dient nog veel minder. En dit hindert hem bij de opwaartse ontwikkeling van zijn ziel, want de mens kan niets hoogs bereiken, als hij er niet bewust naar streeft. En hij zal weer niet streven naar iets, wat hij gelooft te bezitten.
Alleen wie zwak en klein meent te zijn, vraagt om hulp. Maar de grote en sterke gelooft deze hulp niet nodig te hebben. En dus vertrekt hij met lege handen en heeft op het eind geen weg omhoog te verwachten, want elke hoogte moet nagestreefd worden.
Wanneer nu dat gevoel van eigenwaarde van een mens zo sterk ontwikkeld is, dan is voor hem de verwijdering van de eeuwige Godheid ook niet goed te begrijpen en hij doet nu van zijn kant niets om deze afstand te verkleinen. Hij laat integendeel de aardse wereld zelfs nog op zich inwerken, zodat de afstand tot God steeds merkbaarder aan de dag treedt, want hij gelooft dat hij zoveel kennis heeft, dat hij alles, wat hem voor zijn zielenheil aangeboden wordt hautain afwijst, steeds vanuit het gezichtspunt van zijn onaantastbaarheid en van zijn waarde uitgaand.
Hij beschouwt zichzelf als voorbeeldig en wil iets anders niet accepteren. Hij accepteert geen leringen en is zoals voorheen afwijzend, als van hem een verandering van zijn wezen geëist wordt, want hij waant zich boven alles verheven en dat is toch de grootste hindernis op de weg naar het juiste inzicht. Want alleen degene, die zich in de diepste diepte waant, kan tot de hoogte geraken. Want diegene vraagt God innig om Zijn hulp, die hem door de Vader liefdevol verleend wordt, terwijl degene die gelooft niet zo behoeftig te zijn, dat hij om de hulp van de Vader moet vragen, zonder enige hulp ook niet tot boven kan geraken.
Amen
Vertaald door Peter Schelling