Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1149
1149 Vereniging met God
26 oktober 1939: Boek 20
In een relatief korte tijd is de ziel in staat, om zich met de geest te verenigen, als het de mens er ernstig aan gelegen is om de verbinding met de eeuwige Godheid aan te gaan en hij dus alle barrières afbreekt, die tussen hem en de Vader in de hemel opgericht waren. De wil tot vereniging met God neemt de ene hindernis na de andere weg, want de grootste hindernis was immers het uit vrije wil afwenden van de eeuwige Godheid.
Hoe inniger het mensenkind de vereniging nastreeft, des te openlijker geeft het zijn wil te kennen en dus zit het denken van het mensenkind op de juiste weg, die naar het inzicht in de eeuwige waarheid leidt. Het zal nu ook de leugen schuwen en elke verwaandheid verliezen. Het zal alles doen om de eeuwige Godheid ter wille te zijn en het zal bewust dat afleggen, wat voor de vereniging met de eeuwige Godheid belemmerend zou kunnen zijn. En dit kan de mens binnen korte tijd tot stand brengen en het kan zich bevrijden, want de liefde en het verlangen naar de Vader laat het kind de juiste weg vinden. De Vader trekt krachtens Zijn liefde het kind tot Zich omhoog. Hij ondervindt geen weerstand en de vereniging kan dus binnen korte tijd plaatsvinden.
En nu kan het mensenkind zijn weg op aarde wel voortzetten, maar het is in zekere zin van de zwaartekracht bevrijd, want zijn geest verblijft niet meer op deze aarde, maar in de hoge en hoogste regionen. En de nu volgende tijd op aarde is onvergelijkbaar succesvol te noemen, want met God verenigd te zijn, betekent volgens Zijn wil te kunnen werken en dus uitvoeren wat de goddelijke wil is. De mens wordt dan door de geest van God gedreven. Hij kan niets anders doen dan dat, wat God hem voorschrijft. Dat wil zeggen, hij voelt in het diepste van het hart de opdracht van de Vader als een drang en hij voert dit vervolgens met de volste overtuiging en overgave uit. Hij wordt zichtbaar geleid en is vastbesloten om dit of dat te doen en volgt gewillig elke roep van de Vader. Hij luistert steeds alleen maar aandachtig naar de stem van het hart en voert de instructies uit, die hem, merkbaar in het hart, toegestuurd worden.
En dus moet de mens alleen dat ene overwinnen, namelijk dat hij zijn eigen wil laat heersen. Hij moet zich volledig onder de goddelijke wil plaatsen en zonder aarzelen dat in ontvangst nemen, zoals het door de stem van het hart gegeven werd. Dan verdwijnt ook spoedig elke vijandelijke invloed en de mens kan zich nu zonder twijfel verlaten op de innerlijke influisteringen en hij beseft spoedig dat de goddelijke wil de drijfveer van zijn handelen is, want hij moet nu steeds doen, wat hem door God Zelf gegeven wordt.
De eeuwige Godheid uit Zich helder en begrijpelijk en het is dus ook niet in het minst twijfelachtig. De geest uit God kan in de mens alles teweegbrengen, als hem de volle vrijheid verleend wordt. Hij is dus tot alles in staat, omdat het werken van de geest niets anders dan het werken van God is. En derhalve zal de mens, die dus geheel en al in de wil van God binnengegaan is, het wonderbaarlijkste tot stand kunnen brengen, want het is niet zijn geest, maar de geest van God, die in hem werkt. Streeft daarom als eerste naar de vereniging met God. Probeer volkomen één met Hem te worden. Ga op in Zijn wil en u zult dan enkel uitvoeren, wat Gods wil is en waarvoor Hij u sinds eeuwigheid voorbestemd heeft.
Amen
Vertaald door Peter Schelling