1148 In acht nemen van de geboden in gedwongen toestand
25 oktober 1939: Boek 20
De dwang doet afbreuk aan de waarde van een handeling. Hoe vaak komt de mens in de verleiding om te geloven dat hij aan zijn plicht voldaan heeft, als hij een handeling uitgevoerd heeft, die voldoet aan een voorgeschreven wet. Dit betreft in het bijzonder zulke wetten, die zonder bevoegdheid aan de mensen gegeven werden en waarvan de naleving geëist werd om daardoor weer de aardse macht te versterken.
Niets is waardelozer voor God dan het gedwongen opvolgen van zulke geboden. En niets bedreigt het zielenheil van de mens meer dan het geloof aan zijn plicht voldaan te hebben. Want dit geloof verhindert het bewuste streven naar volmaaktheid. De mens waant zich op een trede, die hij nog lang niet bereikt heeft, want hij gelooft aan de eis van God voldaan te hebben, maar heeft enkel en alleen een menselijk gebod vervuld. En dit is nutteloos voor de eeuwigheid.
Elke plichtsvervulling is een soort toestand van dwang. In het aardse leven wel prijzenswaardig, maar voor het geestelijke leven zonder noemenswaardig resultaat, want God verlangt dat aan elke handelswijze de vrije wil ten grondslag ligt. De mens zou alles zonder aansporing van buiten moeten doen en zich van binnenuit tot zijn handelen genoodzaakt voelen. Hij moet alles wat hij doet vrijwillig en ongedwongen verrichten en noch door bedreigingen, noch door beloften tot zijn handelen gebracht worden. Pas dan heeft dit handelen een waarachtig nuttig effect voor de ziel. De goddelijke wil alleen moet volop voldoende zijn om het mensenkind nu dienovereenkomstig te laten handelen. Maar door één of andere dwang of druk op de handelwijze van de mensen in te willen werken, is niet de goddelijke wil.
Enkel God alleen heeft geboden gegeven, maar de mensen geloofden deze goddelijke geboden aan te moeten scherpen. En zo heeft zich spoedig een wantoestand ontwikkeld, die in het algemeen gevaarlijk voor de mensenkinderen is, want er wordt weer meer gelet op de uiterlijke vervulling van de geboden en dit heeft op zich geheel geen verdienste. Het is slechts een vorm, die voor hen voldoet, maar die waardeloos is voor God. Dienaren van God, die al te ijverig wilden zijn, hebben hiermee een wantoestand teweeggebracht, die voor de ziel een verschrikkelijke uitwerking heeft. Schenk er maar eens aandacht aan hoe sterk de opvatting, dat alleen het kerkbezoek de Godheid dichter bij de mensen brengt de plaats ingenomen heeft en hoe dit daarom van menselijke zijde voor de mensheid tot plicht gemaakt werd.
En hoe dus het geloof geworteld is, dat alleen degene die deze plicht vervult, God dient. Hoe echter juist het kerkbezoek onder dwang elk diep gewaarworden van de eeuwige Godheid doodt, als hij overeenkomstig de regels op bepaalde tijden uitgevoerd wordt en het dus enkel tot gewoonte wordt, dat niets meer met het woord “godsdienst” gemeen heeft. En hoe tegelijkertijd door de vervulling van dit gebod de mens tot een schijn-godsdienst opgevoed wordt, dat alles, wat hij nu doet, voorschrift is, dus dat er geen enkele eigen wil of behoefte van het hart hem ertoe drijft om God waarachtig te dienen. Het is een zonder plan uitoefenen van handelingen, die slechts mensenwerk zijn, of menselijke bepalingen, die onder de dekmantel “uitingen van Gods wil” ingevoerd werden om de mensen gedwongen bij een bepaalde kerk aan te laten sluiten om hun macht te vergroten.
En er wordt juist het tegendeel door zulke gedwongen handelingen bereikt. Er wordt mechanisch iets uitgevoerd, wat het diepste, meest innerlijke verlangen zou moeten zijn en alle uiterlijke schijn wordt in acht genomen, terwijl het hart daarbij leeg en dood kan zijn. En zo’n handelswijze blijft zonder waarde voor God, juist omdat ze een zekere gedwongen toestand als beweeggrond heeft en daarom niet zo gewaardeerd kan worden, omdat het niet overeenstemt met de goddelijke wil.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften