1136 Geestelijke kennis (conclusie) – Opdracht van de onderwijzende wezens
14 oktober 1939: Boek 20
De geestelijke kennis omvat de onnoemelijkste conclusies en iemand, die met zo’n kennis gevormd is, is nooit buitengewoon actief met zijn gedachten. Slechts het vaker aandachtig luisteren naar de innerlijke stem is hem tot opdracht gemaakt. En zo worden de resultaten dus in het hart ontvangen en moeten ze ook door het hart overgedragen worden. Het verstand verwerkt nu datgene, wat door het hart opgenomen is en het doet er goed aan om zich niet voor te nemen eigen verbeteringen aan te willen brengen aan hetgeen hem duidelijk geboden is.
Eenvoudig, sober en begrijpelijk komt de geest van God tot uiting in de mens en juist daarom kan het ontvangen goddelijke woord tijden doorstaan en overal ingang vinden. Het denken van de mens is soms misvormd, maar het ervaren van het hart zal eeuwig hetzelfde blijven, als de wil in de mens naar waarheid en goddelijke wijsheid verlangt.
Als nu een zo buitengewoon weten aan een mens gegeven wordt, dan gebeurt dat niet alleen ter wille van één mens, want dit is alleen maar de mond, waardoor de Heer tot Zijn schepselen spreekt. Hij bedient zich alleen maar van deze mens om de vrijheid van geloof van de mens niet in gevaar te brengen, maar geeft Zijn woord, die uitingen zijn van Zijn wil, steeds alleen maar door de mond van een mens.
En dit woord kan niet in beperkte omvang gegeven worden, omdat al het gedoseerde, karige of begrensde niet goddelijk genoemd zou kunnen worden. Gods woord is eindeloos, zoals Zijn kracht en macht nooit een einde vinden zal. En dus hoeft het mensenkind alleen maar te willen ontvangen en dan wordt het woord hem onbeperkt toegestuurd en dus door het woord ook de kennis. En dus moet de kennis zich over alle gebieden uitstrekken en er kan hier van God uit geen einde aan gemaakt worden, zolang de mens zelf door zijn wil geen einde aan dit ontvangen maakt.
De onderwijzende werkzaamheid van de wezens in het hiernamaals is dus eveneens een nooit eindigende opdracht, die echter voor het onderwijzende wezen een onderscheiding betekent, omdat het een indirect ontvangen en doorgeven van goddelijke kracht is, dat ongelofelijk zaligmakend is voor dit onderwijzende wezen en die dus om zo te zeggen in een zalige toestand blijft, zolang het gevende en ontvangende deel met elkaar in contact blijven. Want onvermijdelijk moet alles, wat van God uitgaat, wat God geeft, voor het wezen dat ontvangt, een gevoel van zaligheid teweegbrengen.
En begrijpelijkerwijs moet ook alle kennis een zaligmakende uitwerking hebben, want de weldenkende mens zal deze kennis altijd willen gebruiken voor het onderwijzen van de onwetenden. Hij zal eveneens uit willen delen, wat hij ontvangen heeft en het geven zal voor hem een zalige toestand zijn. Hij heeft wijsheid ontvangen en is dus drager van kracht geworden en als zodanig ontvangend en gevend. En dus een werktuig van God, dat Hem onophoudelijk dient.
Amen
Deze openbaring
als MP3 downloaden
Afdrukvoorbeeld
Kladschriften