Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1135
1135 Onbenut aards leven
13 oktober 1939: Boek 20
Zo menigeen legt zijn gang over de aarde zonder noemenswaardig succes voor zijn ziel af en dit is heel begrijpelijk met het oog hierop, dat hij niet denkt aan het voortleven van de ziel na de dood. Een aards leven, waar alleen de aardse welstand het enige doel is, kan begrijpelijkerwijs geen eeuwige goederen opleveren en daarom zal zo’n leven niets tot stand brengen, wat de vooruitgang van de ziel dient en wordt derhalve nutteloos geleefd. De genade van de belichaming wordt uit het oog verloren en een duizenden jaren durende strijd heeft niet het juiste einde gevonden, die het volgens Gods wil had moeten vinden.
Maar hoe zwaarwegend en belangrijk de gevolgen van een onbenut aards leven voor het geestelijke wezen zijn, kan de mens als zodanig niet overzien, maar zijn ziel zal voor zo’n verzuim bitter moeten boeten. Ze verkeert daardoor toch in de grootste nood en voor haar is de gedachte, dat er voor haar eigenlijk een wonderlijk heerlijk leven was weggelegd en dat ze zichzelf hiervan beroofd heeft en dat niets haar de verzuimde kans terug kan geven, onnoemelijk bitter. Dat ze dus de graad van volmaaktheid, die ze bij het juiste gebruik van het aardse leven met gemak had kunnen bereiken, nooit meer bereiken kan. Ze kan wel strijden en in het hiernamaals is dat buitengewoon zwaar, maar ze zal die graad, die voorwaarde voor het kindschap van God is, aan de overkant moeilijk bereiken.
De Heer heeft niet voor niets de aarde tot het middelpunt van Zijn schepping gemaakt. Hij heeft de mensen uitgerust met elke bekwaamheid, die voor hen volop voldoende is om zich omhoog te werken tot aan God gelijkende wezens. En de liefde van de goddelijke Schepper is weer zo diep, dat ze het mensenkind omhoogtrekt.
Maar waar dit mensenkind noch acht slaat op deze Vaderliefde, noch de vaardigheden, die zijn geestelijke vooruitgang garanderen, beoefent, gaat zijn denken ook niet uit naar het naderen van de Schepper en Verwekker. Hij wendt zich eerder tot de tegenpool, die van zijn kant alle middelen aanwendt om deze toenadering tot de eeuwige Godheid te verhinderen, maar de tegenstander maakt in plaats daarvan alle aardse goederen gemakkelijk toegankelijk voor de mensen. En hij laat hen in de ban van de materie geraken, waardoor de materie toeneemt en hij een opwaartse ontwikkeling van de ziel op aarde verhinderen wil. De geestelijke inwerkingen van de tegenstander zijn enorm en vergiftigen zo het denken van degenen, die te zwak zijn om tegenstand te bieden.
En toch heeft God de Heer alle mensen voor hetzelfde doel geschapen. Hij heeft hen allen voorbestemd om drager van Zijn goddelijke kracht te worden. Hij wijst hun allen de juiste weg. Hij geeft hun genade in overvloed en toch wordt er niet in die mate acht geslagen op deze liefde, zoals het nodig zou zijn voor het bereiken van de rijpheidsgraad op aarde. Wel wordt vrij vaak kennisgenomen van deze genadegave en van de duidelijke liefde van God, maar zonder eigen streven kan de mens deze graad nooit bereiken en dus moet eerst zijn wil werkzaam worden en zich bewust aan het hoogste doel op aarde wijden. En hij mag de opdracht, die hem voor het aardse leven gegeven is, niet vergeten. Dan zal hij in geestelijk opzicht meer aandacht schenken aan zijn aardse leven en zijn leven zal voor de eeuwigheid niet nutteloos geleefd zijn.
Amen
Vertaald door Peter Schelling