Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1134
1134 Geloof eerste voorwaarde voor de waarheid
12 oktober 1939: Boek 20
Hoe gewetensvol de mens zich ook inspant om in de waarheid te staan, de zekerheid hierover zal toch niet gegarandeerd zijn, zolang hij zijn streven niet met het diepste geloof verbindt. Alles, wat zonder dit geloof de mensen voorgelegd en door hen aangenomen wordt, is met vergissingen doorspekt. Aan de andere kant zal de geringste gedachte in geloof ook de zuiverste waarheid zijn.
En nu let de mens erop, welke overvloed aan gedachten bij hem binnenstromen, als hij zich in het geloof in God met wat voor zaak dan ook bezighoudt. Hij wordt bij wijze van spreken vastgegrepen en hem wordt van geestelijke zijde de diepste kennis gegeven en hij kan zeker zijn van de zuiverste waarheid, want dit is de meest eigen overdracht van de gedachten, dat de mens zich vragend kan wenden tot de wezens, die hem kunnen onderwijzen, voor zover in hem maar de gedachte opduikt, die verlangend op het inzicht gericht is. De enige weg naar het ware onderwijs is het vragende verlangen, dat onmiddellijk beantwoordend gestild wordt.
Wie alleen is in staat om opheldering te geven over alle dingen? Alleen de goddelijke Schepper Zelf en Hij doet dit, doordat Hij Zijn Hem dienende wezens opdracht geeft om aan elk schepsel bekend te maken, wat hem begerenswaardig lijkt om te weten. De gedachtegang van elk mens is het gevolg van zijn meer of minder sterke wil naar de waarheid. Want God is de waarheid Zelf.
Als de mens naar de waarheid verlangt en dit in het volste geloof in God, dan verlangt hij ook naar God Zelf. En dit verlangen van de geest in de mens naar God brengt ook de verbinding met de goddelijke geest tot stand en zo wordt de geest in de mens door de goddelijke geest zelf onderwezen en het kan dus enkel de zuiverste waarheid ontvangen. Maar waar omgekeerd hetzelfde verlangen overheersend is, maar zonder geloof in God, daar kan de Godheid Zich niet verbinden met de zich in de mens bergende geestvonk en dus gebruikt de tegenstander de gelegenheid en geeft de mens zijn wil door en leidt hem naar dwaling en een verkeerd denken.
De innerlijke relatie met God beveiligt elke bekendmaking. Wie God aanroept en dan zijn hart opent en naar het antwoord luistert, kan enkel de volledige waarheid te horen krijgen, want God is overal, waar maar een gelovig hart goddelijke gaven opeist, tot geven bereid is en waarheid is te allen tijde een gift van boven. Waarheid kan alleen maar uit de hoogte komen, maar nooit in de diepte geboren worden. En daarom is het wijs van de mensen om bij elke vraag aan de goddelijke Heer te denken, want alleen Diegene, Die de waarheid in Zichzelf is, kan de waarheid geven. En een mensenkind vraagt hier weer niet tevergeefs om, omdat de Vader in de hemel Zijn kinderen steeds de waarheid binnen wil leiden.
Dus moeten ook de geestelijk volmaakte wezens zich als waarheidsdragers openbaren aan degenen, die de waarheid willen ontvangen. Ze mogen geen weerstand ondervinden, als ze zichzelf willen uiten en dit vereist weer het diepe geloof in God, in geestelijke kracht en de geestelijke overdracht van deze kracht op de mensen. Dus het geloof is de eerste voorwaarde, zonder welke een waarheidsgetrouw overdragen van alle kennis ondenkbaar is.
Degene, die eenmaal deze eenvoudigste oplossing, als het erom gaat wanneer de mens de garantie voor juist denken ontvangt, gevonden heeft, zal noch door twijfels gekweld worden, noch zal hij moedeloos en aarzelend zulke berichten op hun waarachtigheid onderzoeken. Maar hij zal onvoorwaardelijk aannemen, wat de geest hem overdraagt, want zijn instelling ten opzichte van God verzekert hem immers van het juiste denken.
De mens daarentegen, die een voortdurend werelds verlangen heeft, verlangt niet naar de waarheid. Hij wordt instinctief gewaar, dat wereldse vreugden en vervulling van verlangens niet het doel van het aardse leven kunnen zijn. Hij wil dit echter niet inzien en als hij er ook voor terugschrikt in alle andere dingen de strengste waarheid te zoeken en dit het bewuste vermijden van de waarheid ten gevolge heeft, zal juist de vorst van de leugen macht verkrijgen over diens ziel. En de eeuwige Godheid kan zo’n ziel weinig hulp sturen. Dezelfde weerstand zal ook dezelfde boze invloeden ten gevolge hebben, want God, als de eeuwige waarheid Zelf, wil erkend worden en daarom is het geloof in Hem de eerste voorwaarde om tot de waarheid te komen.
Amen
Vertaald door Peter Schelling