Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1100
1100 Oorspronkelijke verhouding – Gelukstoestand in het hiernamaals
20 september 1939: Boek 20
In de ziel van degene, die zich met de eeuwige Godheid verbindt, wortelt ook het diepe verlangen om één met Hem te zijn. En dus wordt de scheiding tussen het mensenkind en de Vader in de hemel overwonnen. De kloof, die beiden van elkaar scheidt, wordt kleiner om tenslotte vanwege het zekere gevoel van de vereniging te verdwijnen en dus is de oorspronkelijke verhouding weer tot stand gebracht. En een onbeschrijflijk aangename toestand is voortaan het lot van het geestelijke wezen. Een eindeloos gelukkig makende harmonie, die noch qua tijd, noch ruimtelijk begrensd is. Dus een blijvende toestand, die alles in de oneindigheid omvat. Er is wel een lange tijd voor nodig, maar als deze toestand eenmaal bereikt is, was alles wat voorbijgegaan is slechts een vluchtig moment in de eeuwigheid. En de gelukzaligheden van de eeuwigheid wegen duizendvoudig op tegen al het leed tijdens de onvrije toestand.
Hoe minder de mens erop bedacht is om zichzelf een overvloedig, een hem in elk opzicht tevredenstellend aards leven te bezorgen, des te gemakkelijker zal de pelgrimstocht door het aardse dal voor hem lijken. En zo zal hem bij het verlaten van het aardse leven, als hij dit leven in liefde arbeidend doorgebracht heeft, niets meer aan de tijd op aarde herinneren. En hij zal slechts vol medelijden naar de vele dwalende zielen kijken, bij wie het tijdsbesef volledig ontbreekt en die dus in het hiernamaals eindeloze tijden kunnen smachten, totdat voor hen het moment van verlossing gekomen is.
De tijd in het hiernamaals kan in de meest kwellende zelfverwijten voorbijgaan, maar ze kan voor het wezen ook als een enkel moment lijken. En steeds is het de goddelijke beschikking, als het wezen uit de onbewuste toestand naar een betere, meer heldere, zichzelf en de omgeving herkennende geestelijke toestand over mag gaan. Maar het wezen moet zelf werkzaam zijn, opdat het uur van de bevrijding hem de ware vrijheid schenkt.
En zo bedenkt de Vader in de hemel Zijn kinderen op een voor hen bevorderlijke manier. De geestelijke wezens, die de wereld bekendmakingen mogen doen toekomen, moeten zich aan de periode van het bestaan op aarde aanpassen. Ze moeten zichzelf instellen op de aardse wetten en ze moeten dientengevolge ook rekening houden met de menselijke ziel, die in de huidige geestelijke toestand nog maar een nauw begrensd bevattingsvermogen heeft en dus eerst uitvoerig onderwezen moet worden. Een onvolmaakte ziel in het hiernamaals weet vaak het onderscheid tussen het verleden, het heden en de toekomst niet. Maar het voorrecht van degenen, die volmaakt zijn, is dat ze geen tijdsbesef meer hebben. (Onderbreking)
Vertaald door Peter Schelling