Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1091
1091 Uiterlijke handelswijze van de mens – Innerlijk leven
13 september 1939: Boek 20
Niet altijd laat de uiterlijke handelswijze van een mens de geestelijke toestand herkennen en niet altijd heeft het geestelijk streven zo’n uitwerking, dat het de buitenstaander een heldere blik toestaat in het innerlijke leven van de desbetreffende persoon. En zo zullen vaak van de kant van de mensen verkeerde conclusies getrokken worden. De handelswijze verenigt zich schijnbaar niet met dat, wat de mens in werkelijkheid nastreeft en kan daarom vaak tot verkeerde gevolgtrekkingen leiden. En toch wordt zo’n versluiering van het ware feit eveneens door de Heer toegelaten, opdat de mensen zich inspannen om een rechtvaardig oordeel te vellen en niet een mens te verheffen of ook te richten op basis van wat uiterlijke te zien is.
Degene, die zich met de bedoeling om God de Heer te dienen steeds inspant om het uiterlijke handelen altijd in overeenstemming te brengen met alle innerlijke gewaarwordingen zal de medemensen nauwelijks aanleiding geven tot bewuste misleiding. Hoe zuiverder en vrijer het innerlijke leven van de mens zich ontwikkelt, des te gemakkelijker zal zijn hele gang op aarde uiterlijk te herkennen zijn. En de medemens zal er dienovereenkomstig toe aangespoord worden om dezelfde geestelijke rijpheid te verkrijgen, want hij herkent nu immers duidelijk de invloed van goede geestelijke krachten.
Daarentegen zal degene, die zich verbergt, dat wil zeggen die de medemensen niet het ware beeld van zijn ziel laat zien, ook het gevaar lopen om miskend te worden en zijn opdracht op aarde zal overeenkomstig moeilijker te vervullen zijn. De geestelijke krachten staan degene, die zich afsluit, immers niet in dezelfde mate bij, zoals dat bij een mensenkind het geval is, die ook naar buiten toe elk gebod van liefde vervult. Daarom zullen zulke mensen, die hun vroomheid ook uiterlijk bewijzen, gelovig toegelaten worden, want de mens begrijpt het vaak pas, als de diepe betekenis uit al het handelen te herkennen is.
De geest van degene, wiens handelswijze echter volledig in strijd is met de geboden van de naastenliefde, kan nooit van goddelijke oorsprong zijn. En de gevolgen van zijn activiteiten zullen nooit een veredeling van de medemensen tot gevolg hebben, maar het getal van degenen, die zijn handelen verachten en veroordelen, zal steeds groter worden. En bijgevolg zal een dergelijk mens niet of nauwelijks geschikt zijn om de wet van de liefde voor God en de naasten onder de mensheid op te laten leven, want als zijn eigen handelen niet met dit bovenstaande gebod overeenstemt, vindt hij ook weinig medemensen, die zich inspannen om hem na te doen. En daarom geldt ook hier het woord: “Aan hun vruchten zullen u hen herkennen”. En hier moeten jullie steeds acht op slaan, wanneer twijfel over de waarde van een mens zich van u meester maakt.
Amen
Vertaald door Peter Schelling