Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1090
1090 Eeuwig vaderland – Daden op aarde – Liefdadigheid
12 september 1939: Boek 20
Volg Mij naar het geestelijke rijk, dat jouw vaderland is en dat eens in onvergelijkbare schoonheid voor jouw ogen verrijzen zal. Kijk, niets kan jou op aarde vergoeden, wat zich aan jouw zintuigen bieden zal, als jij de aarde verlaat. En evenzo zal jou eens in het hiernamaals een schadeloosstelling geboden worden voor dat, wat jij op aarde opgaf om mijnentwil. Een schadeloosstelling echter, die al het mooie op aarde ver overtreft, want de eeuwige gelukzaligheid is voor jou nog niet voor te stellen. Onvoorstelbaar, zowel in haar soort, als ook in haar geweldige uitwerking, want een geluk op aarde is in de verste verte niet met deze hemelse gelukzaligheid te vergelijken. De mens kan zich in de verste verte geen beeld vormen van de wonderen van de schepping, die een in het licht staand wezen zo onnoemelijk gelukkig maakt als hij dit ziet.
En zoals niets in het heelal stilstaat, zo zal ook het kijken in het hiernamaals steeds weer nieuwe indrukken bieden. Een eeuwig veranderen van deze indrukken zal een moe of onverschillig worden verhinderen. Het wezen zal kijken en kijken en in steeds nieuwe gelukzaligheden verzinken en de Schepper van de hemel en de aarde tot in alle eeuwigheid dank en lof toezingen.
En na een eindeloze tijd van eonen jaren zal de geestelijke toestand van Mijn wezens zo buitengewoon veel hoger zijn, dat ze steeds dichter bij Mij komen en Ik zal Mij zichtbaar aan hen bekendmaken. Ik ken geen versperringen tussen Mijn wezens en Mij, als ze deze niet zelf oprichten. Elk kind op aarde kan deelachtig worden aan deze gelukzaligheid als het juist deze versperringen overwint en Mij met alle liefde en deemoed tegemoetkomt.
Maar in het leven aan de andere kant is de mogelijkheid om met Mij in verbinding te komen niet zo gemakkelijk, omdat de daden tijdens het leven op aarde altijd in overweging worden genomen. En als deze niet overeenkomen met Mijn wil is het ongelofelijk moeilijk, omdat elk gevoel van innerlijke vrede, de innerlijke gelukzaligheid, steeds gebaseerd is op een bepaalde graad van een liefdadig werkzaam zijn. En zo kan een wezen, dat geen werken van liefdadigheid verricht heeft, geen aanspraak maken op het geluk in het hiernamaals. Het zou ook niet de zaligheden kunnen aanschouwen, omdat het door gebrek aan liefde en daarom dus overeenkomstig zijn karige verdienste op aarde niet ontvankelijk is voor licht en het daarom dus de graad van licht, die het een volledig schouwen in de geest belooft, nog lang niet bereikt heeft.
De enige weg naar eeuwige gelukzaligheid is alleen maar via het eigen hart. Als deze uitgeschakeld wordt en alleen het hoofd en het verstand ermee belast worden om deze of gene vraag over het hiernamaals op te lossen, dan blijft deze vraag voor het mensenkind onopgelost en daarmee ook het geestelijke zicht, dat pas dan voor het mensenkind ontsloten wordt, als deze zich zal vormen tot hogere bekwaamheden, die echter altijd gebonden zijn aan een ijverig streven naar volmaaktheid.
En daarom moet het mensenkind zich vaker voor ogen houden, dat hij ter verkrijging van eeuwige gelukzaligheid zijn levensweg op die manier benutten moet, dat hij zich tot liefde opvoedt. Dat de liefde alle doen en laten veroorzaakt en dus de liefdesgraad steeds de sleutel blijft om de poort naar de eeuwigheid te kunnen passeren met het vooruitzicht op een buitengewoon heerlijk hiernamaals, dat alle gelukzaligheden en vreugden van de hemel belooft aan degene, die deze liefde op aarde ontwikkelde en als zo’n gevormd wezen de weg naar het eeuwige vaderland vond.
Amen
Vertaald door Peter Schelling