Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1076

1076 Vaderlijk erfdeel – Rijk van God – Kindschap van God

30 augustus 1939: Boek 20

Vergeet niet, dat u een schepsel van God bent en dat u als zodanig het recht hebt om het vaderlijke erfdeel, dat het eeuwige rijk is, dat de Vader voor u klaar gemaakt heeft, te aanvaarden. Maar als u aanspraak wil maken op het recht van een kind, moet u ook bewijzen Zijn kind te zijn en er ook van getuigen, dat u volmaakt bent, zoals de Vader in de hemel volmaakt is.

Maar een ontaard kind zal niet op dezelfde manier aan de Vader denken, want het kind geeft niet toe, dat het aan God toebehoort, maar het heeft zichzelf aan een andere macht uitgeleverd. Hij is bewust een volgeling geworden van degene, die leugen en bedrog, valsheid en gemene streken in de wereld gebracht heeft. En dus zal zijn erfdeel eens eeuwige duisternis en verderf zijn.

Maar het lot van degene, die bewijst het kindschap van God waardig te zijn, zal eens heerlijk zijn, want de Vader in de hemel belooft eeuwige gelukzaligheid. Hij haalt hem naar huis in het Vaderhuis en verleent hem onbeperkt onvermoede gelukzaligheden. Hij laat hem deelnemen aan Zijn scheppen en werkzaam zijn. En deze heerlijkheden zijn voor alle schepselen klaar gemaakt. En Hij heeft medelijden met Zijn kinderen, als ze deze gelukzaligheid verspelen, als deze voor eeuwig voor hen verloren gaan. En daarom probeert Hij de tegenstander elke ziel te ontworstelen, maar deze ziel herkent de eindeloze liefde van de Vader niet. En zo verspeelt ze het kindschap van God.

Maar alles, wat door Zijn liefde voortgebracht is, gaat dezelfde weg. Het wezen staat hetzelfde doel voor ogen, hem staat dezelfde kracht ter beschikking en de goddelijke wil leidt elk schepsel en wijst het de juiste weg. Maar waar de wil van de mens sterker is, respectievelijk zich tegen het goddelijke verzet, daar worden de wezens op aarde niet meer de liefde van de Vader gewaar en de scheiding wordt steeds duidelijker.

De God van de liefde ziet de liefde van het mensenkind steeds meer bekoelen en dus verwijdert het wezen zich van God, in plaats van Hem te naderen. Het sluit de ogen en oren af voor de influisteringen van de wezens, die hem willen helpen en zo ziet het er betreffende het kindschap van God bij zo’n wezen zelfs heel gebrekkig uit. Alle heerlijkheden van de wereld in het hiernamaals kunnen hem getoond worden, maar hij slaat hier geen acht op en hij wijst op een besliste manier een voortleven van de ziel na de dood af. Want het herkent zijn oorsprong niet. Het herkent zichzelf niet als een schepsel van God en zal dus nooit en te nimmer bewust het kindschap van God nastreven, als niet een buitengewoon bewijs van het goddelijk werkzaam zijn hem zijn dwaling laat beseffen.

En ter wille van hem, laat de Heer de wereld schudden. Ter wille van hem klinkt Zijn machtige roep door de hele wereld. En Hij wil hierdoor de macht van de tegenstander opnieuw breken, doordat Hij de mensen een wapen in handen speelt, waarmee de tegenstander op de vlucht gejaagd moet worden. Alleen moet de wil in de volste vrijheid beslissen of de mens zich als schepsel van God erkent en dus de weg naar Hem nemen wil, of dat hij volhardt in zijn zwakheid van de geest en het streven naar het kindschap van God volledig buiten beschouwing wil laten. Maar hem werd het verstand gegeven om het juiste inzicht te hebben en God geeft de mensen altijd de middelen, die het inzicht krijgen op aarde gemakkelijk moet maken.

Amen