Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1065
1065 Negatieve instelling – Woestenij – Zaadkorrel
21 augustus 1939: Boek 20
De negatieve instelling ten opzichte van het werken van de goddelijke geest komt geheel en al overeen met een onvruchtbare streek, een woestenij. Het aardrijk kan een plant geen voedsel geven en er kan dus niets ontstaan, zolang onvermoeibare arbeiders zich niet zullen wagen aan het vruchtbaar maken van de bodem, wat een onbeschrijflijk geduld en volharding vereist en niet in de laatste plaats de zegen van boven.
Zo is het ook met de mens gesteld, aan wie onophoudelijk het evangelie gepredikt wordt, maar waar het op een steenachtige bodem valt. Want op niets, wat de goddelijke liefde zulke mensen toe laat komen, wordt acht geslagen en kan de ziel niet bereiken tot de arbeiders van de Heer verschijnen en met de grootste moeite, geduld en liefde de bodem voorbereiden tot opname van het zaad, dat duizendvoudige vrucht zal dragen.
Het menselijke denken, dat slechts naar het aardse leven toegekeerd is, maar afkerig is van al het geestelijke, lijkt op een kale woestenij. En de zon kan onophoudelijk schijnen, haar stralen kunnen leven opwekkend zijn, maar het zal haar nooit lukken om uit het steenachtige gruis een plant voort te brengen. Zoals ook op dezelfde manier de hoogste geestelijke kennis van een mens niet voldoende zou zijn om deze kennis op een afwijzend, onvoorbereid menselijk wezen, die de goddelijke woorden onverschillig aanneemt, maar er nooit diep in het hart, dat de akker is, die het zaad op moet nemen, over nadenkt, over te kunnen dragen.
En derhalve is het zwaar werk, maar toch moet er mee begonnen worden. Alle arbeiders, die in dienst van de Heer staan, moeten zich ervoor inzetten, dat de braakliggende bodem vruchtbaar gemaakt wordt en met onuitsprekelijk geduld moet hun de liefde van de Schepper voor Zijn schepselen voorgehouden worden tot ze vanzelf de handen uit de mouwen steken en zich inspannen om voor de verdere verspreiding van de goddelijke zaadkorrels zorg te dragen. En het zal heel zwakjes ontkiemen en zal al het tot nog toe levenloze en dode gesteente overwoekeren. En de moeite, liefde en het geduld van de arbeiders zal gezegend zijn, want nieuw leven zal uit de vroegere woestenij van de onwetendheid ontstaan.
En de Heer zal de arbeiders zegenen, die ter wille van Hem het onnoemelijk grote werk aangepakt hebben en daardoor zo vele zielen naar het inzicht geleid hebben en die, ofschoon hun werk bijna uitzichtloos leek, niet moe werden en een woest onvruchtbaar land vruchtbaar maakten. Dat wil zeggen dat ze onwetende, God afwijzende mensen het juiste inzicht gaven en er dus aan bijdroegen, dat die mensen geestelijk niet meer dood en levenloos bleven.
Amen