Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1048

1048 Kwelling van de naakte zielen – Plechtigheden op aarde

11 augustus 1939: Boek 19

Tijdens het uur van de dood verkeert de ziel in uiterste nood als ze de nutteloosheid van haar leven beseft. En dit uur is voor haar dan een vreselijke strijd. Ze gaat in een deerniswekkende toestand arm en verlaten door de poort van de eeuwigheid, omdat ze aan haar verzuimde leven denkt en zich niet van schuld vrij kan spreken. En in deze nood is het vaak smartelijk, wat zich aan het geestelijke oog van zulke zielen aanbiedt, als ze op aarde buitengewoon geëerd en gevierd werden en deze vieringen toch in geen enkel verband gebracht kunnen worden met het buitengewoon ellendige bestaan in het hiernamaals. Alle pracht en praal op aarde is voor deze ziel een onnoemelijke smart, want ze was in zekere zin de reden van haar wereldse streven en dus van haar huidige toestand.

En nu gaat deze ziel naakt en in uiterste gebrekkigheid voort en alle vieringen op aarde, die om harentwil plaatsvinden, kunnen haar niet de minste verlichting geven. Ze vervullen de ziel slechts met woede en de zelfverwijten zijn zo vreselijk, dat ze in een martelende toestand ronddoolt. Alleen een in liefde haar achternagezonden gedachte is in staat haar verlichting te brengen en zo heeft de ziel alleen maar verlichting te verwachten, als ze mensen op aarde achterliet, die in ware liefde met haar verbonden waren.

Elk liefdeswerk, hoe klein dan ook, dat ze eens op aarde deed, is, nu ze naakt is, een weldaad voor haar. En als een mens op aarde in liefde aan haar denkt, geeft dit haar kracht en ze zoekt in haar eenzaamheid een weg, die haar redding uit haar vreselijke toestand kan brengen. Maar hoe armer haar aardse leven aan liefdeswerken was, des te moeilijker zal ze de weg naar het licht kunnen vinden.

Amen