Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1041
1041 Kring van degenen, die kennis hebben staat onder controle – Werkzaamheid van de geest
8 augustus 1939: Boek 19
Wie eenmaal in de kring van degenen, die weten, is opgenomen, zal zich nooit aan de zegen van deze openbaringen kunnen onttrekken, want zijn geest herkent de waarheid uit God en streeft nu ook naar volledige vereniging met Hem. En alles, wat de mens nu onbewust doet, is de bedrijvigheid van zijn geest. En daarom blijft hij nu ook in de goede zin in voortdurende verbinding met de geestelijke kracht, want waar de mens naar streeft, is in zijn diepste diepten verborgen.
De mens zelf is niet in staat om het te herkennen. De geest wordt echter niet in dit besef gehinderd en weet van elke fijnste opwelling aangaande zijn eigenlijke opdracht en vervult deze zonder dralen. Daarom mogen de invloeden van buiten op vaak hinderlijk lijkende manier op de mens afstormen, deze leggen de geest in hem geen enkele beperking op. Hem raakt geen enkele invloed van buiten, omdat hij zichzelf altijd vrij kan maken en kan scheiden van zijn omhulsel.
De vreemdste verschijnselen zijn tekenen van deze scheiding van het lichaam. Het lichaam wordt moe en apathisch, terwijl de geest zich in buitengewone activiteit op verre afstand van het lichaam bevindt en dit treedt dan in het bewustzijn van de mens als een volledige apathische toestand aan de dag.
De beleving van degene, die zich in de kring van degenen, die kennis hebben, opgenomen weet, wordt voortdurend door geestelijke wezens gecontroleerd. En er zijn in geestelijk opzicht dus mateloze voorbereidingen getroffen, zodat een vergissen of afdwalen van het verkregen inzicht niet meer te vrezen valt, omdat de geest zich juist nu pas ongehinderd kan ontplooien en er nu ook zelf voor zorgt, dat de mens in de goddelijke orde blijft.
Weliswaar zullen nu geestelijke krachten, die de tegenstander dienen, eveneens hun macht willen beproeven op de mens, die kennis heeft. En dit zal voor hem waarneembaar zijn door de enorme tegenstand, die de ernstig strevende mens geboden wordt. Merkbare uitingen van deze krachten, die de twijfel in de mens laat ontstaan, zijn bezwaren en tegenwerpingen van buiten. Maar de macht van deze krachten is gering, in tegenstelling tot de om het mensenkind bezorgde goede geestelijke krachten. En dit mens zal bij twijfel verlichting gebracht worden door de gewekte geest van God.
Een zeker gevaar bestaat alleen dan, wanneer de mens een stilstand laat optreden. Wanneer hij als het ware moe wordt van het werk aan zichzelf. Wanneer hij gelooft volmaakt te zijn. Dit is echter steeds een teken van een nog niet volledig bevrijde geest. En dus kan dit gevaar alleen maar in het begin van het geestelijke streven dreigen en in een zeker opzicht is dit tot de inspanning van de slechte krachten terug te voeren, waaraan niet genoeg tegenstand geboden werd, doordat aan hun boze influisteringen, die probeerden om de mens aanmatigend te maken, al te gemakkelijk gehoor geschonken werd en dus het mensenkind hieraan onderworpen was.
Maar als de mens zich in innig gebed steeds alleen maar aan de goddelijke genade en liefde toevertrouwt, zal hij nooit schipbreuk lijden. De mens moet nooit te veel op zijn eigen kracht vertrouwen, maar altijd en overal de hulp van God afsmeken, en hij zal nooit hoeven te vrezen en hij zal met goddelijke hulp zijn doel bereiken.
Amen