Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1036

1036 Levend en dood geloof

3 augustus 1939: Boek 19

Je moet een levend geloof hebben en niet alleen maar de vorm voldoende vinden. Zo verlangt de Vader het van Zijn kinderen en jullie zullen aan dit verlangen moeten beantwoorden, als jullie in de zegen van dit geloof willen staan. Wanneer u het juiste geloof geleerd wordt en u neemt dit alleen puur uiterlijk aan, dat wil zeggen, als u niet met de aanname van het geloof ook tegelijkertijd de daad verbindt, dan is dit geloof dood, want hij wekt niet de geest in u op. Het is slechts een vorm, berekend voor de wereld, maar voor uzelf niet nuttig. Zo’n geloof kan integendeel nog de verkeerde mening tevoorschijn roepen, volop aan zijn verplichtingen voldaan te hebben en dus van elke verantwoordelijkheid ontheven te zijn.

Maar zo’n vormgeloof heeft buitengewoon veel schade onder de mensheid aangericht. Duizenden wapenen zich immers met het schild van zo’n geloof en hun zielen zijn dood en het brengt hen niet het minste nut. Het geloof wordt pas dan levend, wanneer de mens bewust contact zoekt met God. Wanneer de gedachte aan de eeuwige Godheid hem anders laat denken en handelen, dan oorspronkelijk het geval was.

Het levende geloof moet al het denken bepalen. Er mag niet enkel uit voorzichtigheid of bij wijze van proef iets erkend worden, waar men er dan naar streeft om het te bewijzen, maar zonder het bewijs te kunnen leveren, moet de overtuiging in het hart van de mens aanwezig zijn, dat God bestaat. En deze overtuiging moet weer de wil in werking zetten om de goddelijke wil boven de eigen wil te plaatsen. Dan wordt, wat de mens gelooft, in de daad omgezet en dit is dan geen dood geloof, omdat hij de mens immers stimuleert, dus tot werkzaamheid aanspoort.

Maar nu in de huidige tijd is er nog maar een uiterst klein deel, dat de kracht van het geloof in zich gewaarwordt, omdat dit woord voor dit deel niet slechts een leeg begrip is. De mens spreekt weliswaar van geloof, omdat dit hem door opvoeding eigen gemaakt werd, maar het wordt hem niet duidelijk, wat geloof op zich inhoudt. Niet alleen het beamen van iets, wat niet te bewijzen valt. Het geloof is veeleer een beamen van al dat, wat met het denken niet te bevatten is en een erin opgaan en onvoorwaardelijk aannemen van alle eisen, die door juist dit geloof aan ons gesteld worden.

Als de mens dat doet, wat de eeuwige Godheid van hem eist, dan erkent hij deze eis en dan is hij levend geworden. Dat wil zeggen, dat de kracht uit God nu een tot levenwekkend effect heeft op degenen, die God volledig beleden. En degene, die dus een levend geloof heeft, zal nooit een mens zijn, die de vorm voldoende vindt. Hij zal niet voldoen aan dat, wat uit gewoonte of ter wille van de medemensen van hem geëist wordt, maar enkel en alleen ter wille van Degene, Die volgens het geloof toch het hoogste doel van alles is. Hij zal beamen, juist omdat hij gelooft en dus in de geest klaarwakker geworden is.

Amen