Bron: https://www.bertha-dudde.org/nl/proclamation/1015
1015 Zon
22 juli 1939: Boek 19
Niet zelden leiden veronderstellingen tot verkeerde conclusies en de wetenschap vergist zich ook ongelofelijk, wanneer ze aanneemt, dat er zich één of andere massa in de kern van de zon bevindt. De vuurbol zou tenslotte toch langzaam verteerd worden en de zon zou aan licht en lichtintensiteit verliezen. Maar dit is sinds eeuwigheid niet het geval en zal dat tot in ondenkbare tijden niet zijn.
Ter vergelijking: een vuurhaard kan slechts zo lang warmte uitstralen, als hij vuurgloed in zich bergt, maar deze gloed moet eens tot uitdoven komen, als ze niet gevoed wordt. Dat wil zeggen, haar stoffen toegevoerd worden, die weer ontbranden en zo de gloed doen toenemen. Toegepast op de zon zou dit onvoorstelbaar grote hemellichaam dus of voortdurend kleiner moeten worden of hij zou andere hemellichamen aan moeten trekken, die dan als het ware één met hem worden en zo voortdurend voedingsstoffen voor de licht en warmte gevende brandhaard zouden zijn.
Maar het goddelijke scheppingswerk heeft zulke puur inhoudelijke argumenten niet nodig. De stralenwerking van de zon is op geheel andere wetten terug te voeren. De kracht van God Zelf straalt zonder enige invloed van buitenaf. De kracht van God is licht in Zichzelf. Deze kracht stroomt dagelijks en ieder uur zonder onderbreking in het heelal over, opgenomen door talloze dragers van geestelijke kracht en wordt weer verder geleid door elk wezen, zichtbaar en onzichtbaar.
En daarom ontvangen jullie de levenskracht uit God rechtstreeks uit de stralen van de zon. Daarom moet de zon, voor het gedijen van elk levend wezen, deze kracht uitdelen. En dit gebeurt op een manier, die voor het menselijke bevattingsvermogen volledig vreemd en onbegrijpelijk is, zolang de mensen te weinig waarde hechten aan het geestelijke, want juist de stralenwerking van de zon is een puur geestelijke gebeurtenis, die echter tegelijkertijd ook uiterlijk zichtbaar voor de mensen is. Terwijl al het andere geestelijke voor hen verborgen is, respectievelijk aards omhuld is, uit de werkzaamheid van de rijpe geestelijke wereld zich hier zichtbaar aan de mensen, maar het wordt niet als zodanig herkend.
Een ongeremd ontplooien van haar kracht, waar het geestelijke zich echter tegen verzet, brengt bepaalde wrijvingen voort en alles wat verdrongen moet worden, wordt geprikkeld en ontbrandt in zekere zin en omdat de geestelijke kracht absoluut naar de aarde wil, moet deze licht- en vuurstroom ook op aarde op te merken zijn en zich dus als stralenbundel vanaf boven uiten. En dit proces kan nooit tot een einde komen, zolang nog niet bevrijd geestelijks op één of andere manier het heelal bevolkt, want net zo lang zal het rijpe geestelijke geen tegenstand schuwen en juist door het overwinnen van deze tegenstand daar proberen te komen, waar geestelijke kracht van het wezen nodig is. De zon zal schijnen, tot al het geestelijke bevrijd is.
Amen